200002623/1.
Datum uitspraak: 10 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de stichting “Stichting Behoud Landschap Munstergeleen”, gevestigd te Munstergeleen, en andere,
2. [appelant], wonend te [woonplaats],
3. [appelant], wonend te [woonplaats],
gedeputeerde staten van Limburg,
verweerders.
Bij besluit van 16 september 1999 heeft de gemeenteraad van Geleen (thans gemeente Sittard-Geleen), op voorstel van burgemeester en wethouders van 7 september 1999, vastgesteld het bestemmingsplan "Middengebied". Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 11 april 2000, kenmerk CB 6151, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 29 mei 2000, bij de Raad van State ingekomen op 30 mei 2000, appellant sub 2 bij brief van 19 juni 2000, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2000, en appellant sub 3 bij brief van 15 juni 2000, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2000, beroep ingesteld. Appellanten sub 1 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 15 juni 2000. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 februari 2001 hebben verweerders medegedeeld af te zien van het indienen van een verweerschrift.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 30 november 2001 (hierna: het deskundigenbericht). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten sub 1. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2002, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door mr. A.M. Mohnen, advocaat te Venlo, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. B.J. Bomhoff, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Appellanten sub 2 en 3 zijn niet verschenen. Verder is daar gehoord de gemeenteraad van Sittard-Geleen, vertegenwoordigd door mr. R. Stiekema, advocaat te Eindhoven, H.A.W. Manders en ir. J.M.C. Rijvers, ambtenaren van de gemeente.
Als belanghebbenden zijn verder verschenen Bouwfonds Wonen B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], gemachtigden, IBC Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door mr. A.A. Kozijn, gemachtigde, en de Stichting Orbis medisch en zorgconcern, vertegenwoordigd door [gemachtigde]
2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).
Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
2.2. Het plan maakt de bouw van ongeveer 1.150 woningen en een regionaal ziekenhuis mogelijk in het Middengebied tussen Sittard en Geleen. Verder wordt voorzien in een groene verbindingszone en een zogenoemde Rijkswegboulevard.
Verweerders hebben het plan gedeeltelijk goedgekeurd.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.4. Appellanten sub 1 verzetten zich tegen verdere verstedelijking van het Middengebied.
Zij betogen dat het plan in strijd is met het Streekplan Zuid-Limburg 1987 (hierna: het streekplan) en/of de Streekplanuitwerking/herziening op onderdelen Westelijke Mijnstreek (hierna: de streekplanuitwerking).
Appellanten stellen dat in de regio Sittard-Geleen geen behoefte bestaat aan woningbouw. De gemeenteraad en verweerders zijn volgens appellanten uitgegaan van verouderde demografische gegevens. Verder zijn appellanten van mening dat de groenstrook in het plan te smal is om te kunnen functioneren als ecologische verbindingszone. Tot slot kunnen zij zich niet vinden in de plaats die de gemeenteraad heeft gekozen voor het ziekenhuis.
2.4.1. De gemeenteraad heeft het zuidwestelijk en het noordoostelijk deel van het plangebied bestemd voor woondoeleinden. Aan het noordwestelijk deel van het plangebied heeft de gemeenteraad de bestemming “Bijzondere doeleinden” gegeven. Op deze gronden zal het regionale ziekenhuis van de Stichting Ziekenzorg Westelijke Mijnstreek worden gebouwd. De Rijksweg Noord, in het midden van het plangebied, is door de gemeenteraad voorzien van de bestemming “Verkeersdoeleinden” en de aanduiding “boulevard”. De gemeenteraad wenst deze weg te ontwikkelen als Rijkswegboulevard, met name bedoeld als hoogwaardige openbaar vervoersas.
Haaks op de Rijkswegboulevard heeft de gemeenteraad een groenzone opgenomen, waarin ook ruimte is voor leidingstroken.
2.4.2. Verweerders kunnen ermee instemmen dat het Middengebied deels wordt bestemd voor woondoeleinden.
Verweerders hebben het plan getoetst aan het provinciale beleid zoals neergelegd in het streekplan en de streekplanuitwerking.
Zij hebben overwogen dat in het streekplan voor de Westelijke Mijnstreek een uitwerkingsplicht is opgenomen, waarbij aandacht moet worden besteed aan “de stadsvernieuwingsproblematiek van Geleen in samenhang met een evenwichtige wenselijke uitbreiding”.
Naar aanleiding hiervan zijn potentiële woningbouwlocaties getoetst aan een aantal criteria, zoals de bijdrage aan de concentratiedoelstelling, het mobiliteitseffect, de bereikbaarheid van voorzieningen en werkgelegenheid, geluidhinder en externe veiligheid. Op grond van deze criteria achten verweerders in het Middengebied een woningbouwlocatie van strategisch belang. In de streekplanuitwerking is het Middengebied dan ook aangewezen als woningbouwlocatie.
Verweerders zijn van mening dat het plan in overeenstemming is met het provinciale beleid zoals hiervoor omschreven.
Verder wijzen verweerders erop dat de gemeente Sittard-Geleen op grond van de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra (hierna: VINEX) een woningbouwtaakstelling heeft van ongeveer 3.800 woningen. Het plan is noodzakelijk om aan deze taakstelling te voldoen.
Ten tijde van het bestreden besluit bestond geen reden om de richtcijfers uit de VINEX bij te stellen. Volgens verweerders trekken appellanten sub 1 op grond van een rapport van onderzoeksbureau ETIL ten onrechte de conclusie dat aan woningbouw in de regio geen behoefte is. Volgens hen zijn de richtcijfers voor woningbouw niet alleen gebaseerd op de woningbouwbehoefte op basis van een bevolkingsprognose, maar dient met meer factoren rekening te worden gehouden. Zij zien in hetgeen door appellanten sub 1 naar voren is gebracht dan ook geen reden goedkeuring aan het plan op dit punt te onthouden.
2.4.2.1. De Afdeling is van oordeel dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het Middengebied een geschikte plaats is voor woningbouw. Zij betrekt hierbij de centrale ligging van het gebied tussen twee kernen alsmede het feit dat het Middengebied, zoals uit het deskundigenbericht blijkt, geen hoge landschappelijke waarden bezit. Het provinciale beleid voor het Middengebied zoals hiervoor omschreven acht de Afdeling dan ook niet onredelijk. Verweerders hebben het plan terecht met dit beleid in overeenstemming bevonden.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt verder dat partijen nauwelijks van mening verschillen over de prognoses ten aanzien van de ontwikkeling van de bevolkingsomvang. Partijen trekken uit deze cijfers echter verschillende conclusies. Volgens de gemeenteraad en verweerders is een impuls in de woningbouw nodig om ervoor te zorgen dat de bevolkingsomvang van Sittard-Geleen in de komende decennia niet zal afnemen. Deze afname zou volgens hen een bedreiging kunnen vormen voor het voorzieningenniveau in de regio. In het deskundigenbericht wordt vermeld dat deze analyse niet irreëel is. De Afdeling ziet in hetgeen appellanten sub 1 naar voren hebben gebracht geen reden hier anders over te oordelen.
Gezien het voorgaande hebben verweerders in redelijkheid aan hun beleid ten aanzien van woningbouw in het Middengebied kunnen vasthouden.
2.4.3. Over de groenzone hebben verweerders overwogen dat het plan op dit punt in overeenstemming is met de streekplanuitwerking. Hierin wordt aangegeven dat in het Middengebied een stedelijke groenzone of stadspark dient te worden aangelegd. Bij de aanleg van dit stedelijk groen, aldus de streekplanuitwerking, dient waar mogelijk tevens een natuurvriendelijk(e) inrichting en beheer tot stand te komen. In het kader van Landschapspark De Graven zijn de mogelijkheden voor de inrichting van de groenzone nader onderzocht. De Stuurgroep Landschapspark de Graven heeft uiteindelijk gekozen voor een natuurzone van ongeveer 200 meter breed op de bestaande leidingenstrook in het Middengebied en een ecologische zone langs de bermen van de Middenweg. Deze variant is overgenomen in het plan.
2.4.3.1. De Afdeling acht het beleid van verweerders zoals hiervoor omschreven niet onredelijk.
Gezien de bevindingen in het deskundigenbericht moet het er voor worden gehouden dat het plan voldoende waarborgen biedt voor de ontwikkeling van een passende ecologische verbindingszone ter plaatse. Verweerders hebben zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het plan op het punt van groenvoorzieningen in overeenstemming is met het provinciaal beleid zoals neergelegd in de streekplanuitwerking. Uit hetgeen appellanten sub 1 hebben aangevoerd is niet gebleken dat verweerders niet in redelijkheid aan dit beleid hebben kunnen vasthouden.
2.4.4. Wat betreft de locatie voor het ziekenhuis hebben verweerders overwogen dat de Stichting Ziekenzorg Westelijke Mijnstreek een onderzoek heeft uitgevoerd naar de meest wenselijke keuze voor de locatie van het nieuwe ziekenhuis. Hierbij zijn verscheidene locaties tegen elkaar afgewogen. Verweerders achten van belang dat deze gekozen locatie in het plangebied in het hart van het stedelijk gebied van de verzorgingsregio ligt.
2.4.4.1. De Afdeling acht dit standpunt van verweerders niet onredelijk. Daarbij overweegt zij dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerders hebben zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
2.4.5. Gelet op het voorgaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten sub 1 hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
2.4.6. Het beroep van appellanten sub 1 is ongegrond.
2.5. Appellanten sub 2 en 3 richten hun beroepen onder meer tegen de toegestane maximale bouwhoogte voor de gronden op de hoek van de Rijksweg Noord met de Geleenbeeklaan. Appellanten vrezen aantasting van hun privacy en vermindering van lichtinval.
Verder stellen appellanten dat de toename van verkeersintensiteit op de Rijksweg Noord zal leiden tot onaanvaardbare geluidhinder. De gemeenteraad en verweerders hebben volgens appellanten onvoldoende rekening gehouden met reflectie van geluid tegen de hoogbouw op de hoek Rijksweg Noord-Geleenbeeklaan. Appellant sub 3 wijst er verder op dat zijn garagebedrijf geluidhinder veroorzaakt. Appellant verwacht dat zijn bedrijfsvoering door het plan zal worden beperkt.
Appellant sub 2 heeft verder bezwaar tegen de toegestane maximale bouwhoogte op gronden met de bestemming “Woondoeleinden 2”, met name voor zover gelegen tegenover zijn woning aan de [locatie].
2.5.1. Blijkens de stukken is de gemeenteraad voornemens op de hoek Rijksweg Noord-Geleenbeeklaan gestapelde woningen te bouwen van maximaal zes bouwlagen.
Verweerders zijn van mening dat hoogbouw op deze plaats, mede gezien de hoogte van de bestaande bebouwing, aanvaardbaar is. Volgens hen hoeven appellanten niet te vrezen voor een beperking van lichtinval en privacy.
2.5.1.1. De gronden op de hoek Rijksweg Noord-Geleenbeeklaan zijn bestemd als “Woondoeleinden 1”. Op grond van artikel 6, derde lid, onder b, van de planvoorschriften mogen gebouwen uitsluitend worden opgericht binnen de op plankaart A aangegeven bebouwingsvlakken. De Afdeling stelt vast dat voor de gronden waar appellanten op doelen geen bebouwingsvlak op plankaart A is opgenomen. Op grond van genoemd artikel mogen hier dus geen gebouwen worden opgericht. Verweerders hebben dit in hun besluit miskend. Door het ontbreken van een bouwvlak konden zij de aanvaardbaarheid van bebouwing hier niet beoordelen.
In verband hiermee is het besluit van verweerders genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De beroepen van appellanten sub 2 en 3 zijn in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd, voor zover verweerders goedkeuring hebben verleend aan het plandeel aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart.
De Afdeling ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en goedkeuring te onthouden aan het vernietigde plandeel.
2.5.2. De gemeenteraad heeft in de Algemene beschrijving in hoofdlijnen in artikel 5 van de planvoorschriften over de Rijksweg Noord onder meer het volgende bepaald:
”De Rijksweg zal worden omgevormd tot Hoogwaardig Openbaar Vervoersas (HOV) tussen de centra van Geleen en Sittard, waarbij het doorgaande verkeer zoveel mogelijk zal worden tegengegaan en zal worden verplaatst naar een nieuw aan te leggen Westelijke Randweg.”
Verweerders hebben overwogen dat de Rijksweg Noord autoluw zal worden gemaakt en vrijwel uitsluitend zal worden gebruikt voor openbaar vervoer. Zij verwachten hierdoor een afname van geluidhinder.
Verweerders verwachten niet dat het garagebedrijf van appellant sub 3 vanwege geluidhinder onverenigbaar is met de omliggende bestemmingen.
Zij hebben het plan in zoverre goedgekeurd.
2.5.2.1. De Afdeling stelt op grond van de stukken vast dat het plan uitgaat van het ontmoedigen van autoverkeer op de Rijksweg Noord en het ontwikkelen van deze weg als openbaar vervoersas. Uit het akoestisch onderzoek dat bij de voorbereiding van het plan is uitgevoerd, blijkt dat de geluidbelasting op de gevels van de woningen van appellanten zal afnemen. De Afdeling ziet, gelet op het deskundigenbericht en hetgeen appellanten naar voren hebben gebracht, geen aanleiding voor het oordeel dat de uitkomst van het akoestisch onderzoek onjuist is. Evenmin is gebleken dat van eventuele reflectie van geluid een onaanvaardbare toename van geluidhinder te verwachten is.
Verder volgt uit het deskundigenbericht dat de dichtstbijzijnde woning in de bestaande situatie op kleinere afstand ligt van het bedrijf van appellant sub 3 dan de gronden waarop in het plan woningen worden voorzien. De Afdeling ziet dan ook geen grond voor de stelling van appellant sub 3 dat het plan zijn bedrijfsvoering beperkt. Voor zover het bedrijf wordt beperkt door nabijgelegen woonbebouwing, volgen deze beperkingen immers reeds uit de bestaande situatie.
Gezien het voorgaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
2.5.2.2. De beroepen van appellanten sub 2 en 3 zijn in zoverre ongegrond.
2.5.3. De gronden tegenover de woning van appellant sub 2, aan de overzijde van de Rijksweg Noord, zijn door de gemeenteraad bestemd als “Woondoeleinden 2”. Op grond van artikel 7, derde lid, onder a, van de planvoorschriften kunnen hier gestapelde woningen worden gebouwd tot acht bouwlagen.
Verweerders achten dit plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben overwogen dat de Rijksweg Noord wordt ontwikkeld als de zogenoemde openbaarvervoersas. Volgens verweerders is het aanvaardbaar dat deze verkeersas wordt geaccentueerd met hogere bebouwing.
2.5.3.1. Dat verweerders bebouwing van maximaal acht bouwlagen langs de Rijksweg Noord, gezien het toekomstige karakter van deze weg, aanvaardbaar vinden, acht de Afdeling niet onredelijk.
De Afdeling ziet in hetgeen appellant sub 2 heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
2.5.3.2. Het beroep van appellant sub 2 is in zoverre ongegrond.
2.6. Verweerders dienen wat betreft appellanten sub 2 en 3 te worden veroordeeld in de proceskosten, doch niet is gebleken van kosten die hiervoor in aanmerking komen.
Wat betreft appellanten sub 1 bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van appellanten sub 2 en 3 gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Limburg van 11 april 2000, kenmerk CB 6151, voor zover het betreft het plandeel aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart;
III. onthoudt goedkeuring aan het plandeel genoemd onder II;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd;
V. verklaart het beroep van appellanten sub 1, geheel, en de beroepen van appellanten sub 2 en 3, voor het overige, ongegrond;
VI. gelast dat de provincie Limburg aan appellanten sub 2 en 3 het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht (€ 102,10 ieder afzonderlijk) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. A. Kosto en drs. G.A. Posthumus, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2002