200105671/1.
Datum uitspraak: 10 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
gedeputeerde staten van Limburg,
verweerders.
Bij besluit van 13 september 2000 hebben burgemeester en wethouders van Roggel en Neer vastgesteld het uitwerkingsplan "Wijnbeek II fase 2".
Het besluit van de gemeenteraad is aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 14 augustus 2001, kenmerk 2001/35682, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 14 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op 16 november 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 februari 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2002, waar appellanten in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door
mr. W.H. Janssen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is verschenen de gemeenteraad, vertegenwoordigd door
F.A.H. Scheepers, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Het uitwerkingsplan “Wijnbeek II fase 2” (hierna: het uitwerkingsplan) betreft een uitwerking van het bestemmingsplan “Neer Kom” (hierna: bestemmingsplan), vastgesteld door de raad bij besluit van 23 augustus 1994 en goedgekeurd door verweerders bij besluit van 28 maart 1995. Het uitwerkingsplan voorziet in de planologische regeling voor woningbouw in het gebied “Wijnbeek II”, oostelijk gelegen van het centrum van Neer.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het uitwerkingsplan goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dienen verweerders te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregels is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerders de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens hebben verweerders erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellanten kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit waarbij verweerders goedkeuring hebben verleend aan het uitwerkingsplan. Zij voeren hiertoe als formeel bezwaar aan dat zij bij burgemeester en wethouders zienswijzen hebben ingediend tegen het uitwerkingsplan. De stelling van verweerders in het goedkeuringsbesluit van 14 augustus 2001 dat tegen het uitwerkingsplan geen zienswijzen bij burgemeester en wethouders zijn ingediend is daarom volgens hen onjuist.
2.3.1. De Afdeling stelt vast dat uit de stukken blijkt dat het ontwerp-uitwerkingsplan met ingang van 10 juli 2000 gedurende vier weken voor een ieder ter inzage heeft gelegen conform artikel 23 van de voorschriften van het bestemmingsplan in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Gedurende deze wettelijke termijn zijn geen zienswijzen ingediend. Appellanten verwijzen in hun beroepschrift naar een drietal besprekingsverslagen opgesteld door het gemeentebestuur van Roggel en Neer van 7 en 13 januari 1999 en van 18 mei 1999 om aan te tonen dat zij zienswijzen hebben ingediend bij burgemeester en wethouders. Echter, appellanten hebben deze besprekingsverslagen uit 1999 niet als zienswijzen tijdens de wettelijke termijn van vier weken ingediend, zodat de Afdeling concludeert dat tegen het ontwerp-uitwerkingsplan geen zienswijzen zijn ingediend.
2.4. Appellanten stellen in beroep verder dat het goedkeuringsbesluit van 14 augustus 2001 nog steeds onvoldoende is gemotiveerd omdat verweerders de gesprekken en de uitkomsten van deze gesprekken tussen appellanten en het gemeentebestuur van Roggel en Neer over de mogelijke verwerving van perceel […] […] ten behoeve van de uitvoering van het uitwerkingsplan, niet hebben betrokken bij het goedkeuringsbesluit van
14 augustus 2001.
2.4.1. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 28 juni 2001, no. 200100889/3, het eerdere goedkeuringsbesluit van 12 december 2000 van het uitwerkingsplan vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Volgens verweerders blijft hetgeen het uitwerkingsplan mogelijk maakt binnen het in het bestemmingsplan gestelde planologisch kader. Niet in geschil is dat het uitwerkingsplan voldoet aan de uitwerkingsregels die zijn vermeld in artikel 6 van de voorschriften van het bestemmingsplan. De Afdeling is van oordeel dat het goedkeuringsbesluit van 14 augustus 2001 voldoende is gemotiveerd, zodat er geen strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.5. Appellanten zijn voorts van mening dat burgemeester en wethouders pas met de opstelling van het uitwerkingsplan konden beginnen nadat appellanten en de gemeente Roggel en Neer overeenstemming hadden bereikt over de (gedeeltelijke) verkoop van perceel […] […].
Appellanten willen niet dat het in eigendom toebehorende perceel met de kadastrale aanduiding […] […] of een onderdeel daarvan onderdeel uitmaakt van het uitwerkingsplan. Zij wensen dat dit perceel blijft behoren tot het pand [locatie]. Zij willen zelf eigenaar blijven van perceel
[…] […] en eventueel via het stelsel van baatbelasting medewerking verlenen aan de uitvoering van het uitwerkingsplan.
2.5.1. Burgemeester en wethouders van Roggel en Neer hebben overwogen dat het uitwerkingsplan “Wijnbeek II fase 1” is gerealiseerd en de voortgang van de woningbouw in Neer vereist dat de tweede fase van Wijnbeek II wordt uitgewerkt.
2.5.2. Verweerders hebben overwogen dat het uitwerkingsplan valt binnen de criteria en het planologisch kader van het bestemmingsplan. Verder voldoet het uitwerkingsplan aan artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en artikel 13 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985.
2.5.3. De Afdeling overweegt dat noch in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, noch in artikel 13 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 een grondslag kan worden gevonden voor de stelling van appellanten dat burgemeester en wethouders het opstellen van een uitwerkingsplan moeten laten afhangen van het bereiken van overeenstemming over percelen die niet in eigendom aan de gemeente toebehoren.
2.5.4. De Afdeling overweegt verder dat de vaststeller van een uitwerkingsplan binnen de in het bestemmingsplan gegeven regelen in beginsel vrij is om de grenzen van het uitwerkingsplan te bepalen. Niet is gebleken dat burgemeester en wethouders buiten de in het bestemmingsplan neergelegde regelen zijn getreden. Het perceel […] […] is immers in het uit te werken gedeelte van het bestemmingsplan opgenomen.
2.6. Gelet op het bovenstaande ziet de Afdeling geen grond om te oordelen dat, hoewel het uitwerkingsplan past binnen de regels van het bestemmingsplan, verweerders het uitwerkingsplan niettemin in strijd met een goede ruimtelijke ordening hadden moeten achten. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2002