ECLI:NL:RVS:2002:AE5074

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105079/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • W. Konijnenbelt
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en vergunningplicht in milieurechtelijke context

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Lingewaal, waarbij een verzoek om bestuursdwang werd afgewezen. Appellante, die naast een inrichting woont, heeft verzocht om handhaving tegen de activiteiten van de vergunninghouder, die volgens haar zonder de vereiste vergunning opereert. De zaak is ontstaan na een besluit van 20 februari 2001, waarin het verzoek van appellante werd afgewezen. Na een bezwaarprocedure, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft appellante beroep ingesteld bij de Raad van State. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 11 juni 2002 behandeld.

De appellante stelt dat de inrichting illegaal is, omdat deze niet over een vergunning beschikt en geluid-, stank- en lichthinder veroorzaakt. De verweerders, daarentegen, zijn van mening dat de activiteiten van de inrichting onder het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer vallen en dat er geen vergunningplicht is. De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de feitelijke situatie ter plaatse bepalend is voor de vraag of het Besluit van toepassing is. De Afdeling concludeert dat uit het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting onvoldoende blijkt dat de inrichting onder het Besluit valt.

De Afdeling oordeelt dat het bestreden besluit wegens schending van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigd moet worden. De verweerders worden opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak van de Afdeling. Tevens worden de verweerders veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn vastgesteld op € 644,00, en moet het griffierecht van € 102,10 aan appellante worden vergoed.

Uitspraak

200105079/1.
Datum uitspraak: 10 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
burgemeester en wethouders van Lingewaal,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 februari 2001, kenmerk Rui/BWM/LZ/O1/1922/117, hebben verweerders afwijzend beschikt op het verzoek van appellante om bestuursdwang toe te passen ten aanzien van het bedrijf van [vergunninghouder] op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Lingewaal.
Bij besluit van 6 september 2001, kenmerk RUI/AJZ/BS/486, verzonden op 11 september 2001, hebben verweerders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 12 oktober 2001, bij de Raad van State ingekomen op 15 oktober 2001, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 november 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 7 december 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak) heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 14 februari 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerders. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam en verweerders, vertegenwoordigd door T. Kooiman, F. Aalders en G. Mensink, ambtenaren van de gemeente zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellante heeft verweerders bij brief van 18 december 2000 verzocht handhavend op te treden tegen het door [vergunninghouder], zonder vergunning krachtens de Wet milieubeheer, in werking hebben van een inrichting. Appellante stelt als gevolg van het in werking zijn van de inrichting geluid-, stank- en lichthinder te ondervinden. De woning van appellante is gelegen op het perceel naast de inrichting.
2.2. Appellante betwist dat de inrichting onder het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer valt, aangezien de hoofdactiviteiten slopen, recyclen, opslaan en verbranden betreffen. Appellante betoogt dat de inrichting illegaal in werking is nu de inrichting vergunningplichtig is en niet over een vergunning beschikt. Verweerders hebben haars inziens ten onrechte niet handhavend opgetreden.
2.2.1. Verweerders zijn van mening dat de hoofdactiviteit van de inrichting handel in gebruikte materialen betreft. Zij stellen zich op het standpunt dat de inrichting onder de werkingssfeer van het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer valt en niet vergunningplichtig is. Er is huns inziens geen sprake van een illegale situatie waartegen handhavend dient te worden opgetreden.
2.2.2. Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting op te richten en in werking te hebben.
Ingevolge het tweede lid geldt dit verbod niet voor inrichtingen die behoren tot een categorie die bij een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40, eerste lid, is aangewezen, behoudens in gevallen waarin de bij die algemene maatregel gestelde regels niet gelden voor een zodanige inrichting. Het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer (hierna te noemen: het Besluit) is een dergelijke algemene maatregel van bestuur.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit is het van toepassing op een inrichting die uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is voor het verkopen of verhuren aan particulieren van roerende zaken, met uitzondering van binnenlandse en buitenlandse wettige betaalmiddelen.
2.2.3. Voor het antwoord op de vraag of het Besluit op onderhavige inrichting van toepassing is, is de feitelijke situatie ter plaatse ten tijde van het bestreden besluit bepalend.
Uit het bestreden besluit blijkt niet, althans onvoldoende, welke activiteiten er op dat moment in de inrichting plaatsvonden.
Op grond van het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak en het verhandelde ter zitting acht de Afdeling het niet zeker dat in de inrichting zodanige activiteiten plaatsvinden dat het Besluit van toepassing is.
Zo rijst de vraag of het niet veeleer gaat om de inzameling en de opslag van afvalstoffen dan om de verkoop en de opslag ten behoeve van de verkoop van tweedehands bouwmaterialen, waarvan verweerders uitgaan. Ook is niet duidelijk of het in werkelijkheid gaat om de verkoop of verhuur van de desbetreffende materialen aan particulieren, zoals vereist is wil de inrichting onder het Besluit vallen krachtens artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a.
De mededeling ter zitting van de zijde van verweerders dat blijkens het uittreksel uit het handelsregister op het onderhavige perceel een aantal groothandelsbedrijven is gevestigd, vormt in elk geval geen indicatie voor verkoop aan particulieren.
De Afdeling is van oordeel dat uit het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting niet, althans onvoldoende, blijkt dat het Besluit op de inrichting van toepassing is.
Hetgeen verweerders ter motivering van hun in bezwaar gehandhaafde afwijzende beslissing op appellantes verzoek tot handhaving hebben aangevoerd, is dan ook onvoldoende om deze beslissing te kunnen dragen.
2.3. Volgens het bestreden besluit dient tegen die activiteiten die niet onder het Besluit vallen en ook anderszins niet kunnen worden gelegaliseerd, te worden opgetreden; dit standpunt hebben verweerders ook ter zitting ingenomen.
Ook hier acht de Afdeling de motivering van het bestreden besluit ontoereikend. Indien er in de inrichting activiteiten worden verricht die niet onder het Besluit vallen en die ook niet anderszins kunnen worden gelegaliseerd, dan is dit Besluit niet op de inrichting van toepassing en geldt er een vergunningplicht.
2.4. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit komt wegens schending van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht in aanmerking voor vernietiging. Verweerders dienen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.5. Verweerders dienen op na te melden wijzen in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Lingewaal van 6 september 2001, kenmerk RUI/AJZ/BS/486;
III. veroordeelt burgemeester en wethouders van Lingewaal in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Lingewaal te worden betaald aan appellante;
IV. draagt burgemeester en wethouders van Lingewaal op binnen 8 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
V. gelast dat de gemeente Lingewaal aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 102,10) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Oudenaller
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2002
179-353.