200105385/1.
Datum uitspraak: 10 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 4 september 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Utrecht.
Bij besluit van 16 november 2000 hebben burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: burgemeester en wethouders) appellant op straffe van een dwangsom gelast de terrasafscheiding en terrasoverkapping op het perceel [locatie] te [plaats] vóór 1 januari 2001 te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 11 april 2001 hebben zij het daartegen door appellant gemaakte bezwaar, onder het opnemen van een nieuwe begunstigingstermijn, ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 september 2001, verzonden op 19 september 2001, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de president) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 januari 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. B.F.H.M. van den Tempel, advocaat te Utrecht, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door P.Ch. van Doorn, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. De terrasschermen en –overkapping zijn zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning aangebracht. Burgemeester en wethouders konden derhalve een last opleggen, als zij hebben gedaan.
2.2. Alleen in bijzondere gevallen mag het bestuursorgaan in een dergelijk geval niet handhavend optreden.
2.3. Van een bijzonder geval kan sprake zijn, indien concreet zicht bestaat op legalisering van de illegale situatie. Dat doet zich hier niet voor. Vast staat dat de bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Achter Clarenburg” behorende voorschriften aan legalisering van de terrasschermen en –overkapping in de weg staan. Terzake van deze bouwwerken is voorts een negatief welstandsadvies uitgebracht. De welstandscommissie heeft in dit advies als richtlijn gehanteerd dat markiezen geen grotere uitval mogen hebben dan 1.50 meter, omdat een grotere uitval het straatprofiel ernstig zou aantasten, en dat de voorzijde van het terras geheel open moet zijn, omdat de openbare ruimte niet door schermen en dergelijke versmald mag worden. De president heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat burgemeester en wethouders dit advies, dat, anders dan appellant betoogt, niet meer dan een esthetisch oordeel inhoudt, niet aan hun oordeel omtrent de welstand ten grondslag mochten leggen. De markiezen, waarop de last ziet, hebben een grotere uitvalbreedte dan 1.50 meter en als gevolg van de terrasschermen is de voorzijde van het terras gesloten. Burgemeester en wethouders hebben onder die omstandigheden legalisering van de bouwwerken door toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening niet hoeven overwegen.
2.4. Het betoog van appellant richt zich met name tegen de overweging van de president dat ook overigens geen sprake is van bijzondere omstandigheden die burgemeester en wethouders hadden moeten nopen om af te zien van handhavend optreden. Appellant heeft hiertoe gesteld dat de terrasschermen en –overkapping reeds sinds 25 jaar in de nu bestaande omvang en grootte aanwezig waren. Voorts heeft hij betoogd dat het gelijkheidsbeginsel met de last is geschonden.
2.5. Niet in geschil is dat de bouwwerken, waarop de last ziet, in 1995 zijn geplaatst. Voorts heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat deze bouwwerken, anders dan burgemeester en wethouders stellen, dezelfde afmetingen hebben als die, welke voordien aan de voorgevel van het pand/café bevestigd zouden zijn geweest.
Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel faalt. Voor zover al sprake is van vergelijkbare gevallen hebben burgemeester en wethouders in de door appellant genoemde gevallen van café De Meesters, De Colonie en Karel de Stoute wèl opgetreden. In het geval van café Dikke Dries konden burgemeester en wethouders evenwel door een nalatigheid niet meer optreden.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2002