ECLI:NL:RVS:2002:AE5079

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105385/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • G.A.A.M. Boot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bouwvoorschriften en legalisering van terrasschermen en -overkappingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Utrecht, die op 4 september 2001 zijn beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft een besluit van burgemeester en wethouders van Utrecht, die op 16 november 2000 de appellant gelastte om een terrasafscheiding en terrasoverkapping op zijn perceel te verwijderen. Dit besluit werd genomen omdat de bouwwerken zonder de vereiste bouwvergunning waren aangebracht. De appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door de burgemeester en wethouders op 11 april 2001.

De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waar de zaak op 14 juni 2002 ter zitting werd behandeld. De appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. B.F.H.M. van den Tempel, terwijl de burgemeester en wethouders werden vertegenwoordigd door P.Ch. van Doorn, ambtenaar der gemeente. De Raad van State oordeelde dat de burgemeester en wethouders terecht handhavend hebben opgetreden, omdat de terrasschermen en -overkappingen in strijd waren met het bestemmingsplan en er geen zicht was op legalisering van de illegale situatie.

De Raad van State overwoog dat alleen in bijzondere gevallen het bestuursorgaan niet handhavend mag optreden, maar dat hier geen sprake was van bijzondere omstandigheden die de burgemeester en wethouders hadden moeten nopen om af te zien van handhaving. De appellant had aangevoerd dat de bouwwerken al 25 jaar aanwezig waren en dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden, maar de Raad van State verwierp deze argumenten. De uitspraak van de president werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200105385/1.
Datum uitspraak: 10 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 4 september 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Utrecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 november 2000 hebben burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: burgemeester en wethouders) appellant op straffe van een dwangsom gelast de terrasafscheiding en terrasoverkapping op het perceel [locatie] te [plaats] vóór 1 januari 2001 te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 11 april 2001 hebben zij het daartegen door appellant gemaakte bezwaar, onder het opnemen van een nieuwe begunstigingstermijn, ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 september 2001, verzonden op 19 september 2001, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de president) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 januari 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. B.F.H.M. van den Tempel, advocaat te Utrecht, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door P.Ch. van Doorn, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De terrasschermen en –overkapping zijn zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning aangebracht. Burgemeester en wethouders konden derhalve een last opleggen, als zij hebben gedaan.
2.2. Alleen in bijzondere gevallen mag het bestuursorgaan in een dergelijk geval niet handhavend optreden.
2.3. Van een bijzonder geval kan sprake zijn, indien concreet zicht bestaat op legalisering van de illegale situatie. Dat doet zich hier niet voor. Vast staat dat de bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Achter Clarenburg” behorende voorschriften aan legalisering van de terrasschermen en –overkapping in de weg staan. Terzake van deze bouwwerken is voorts een negatief welstandsadvies uitgebracht. De welstandscommissie heeft in dit advies als richtlijn gehanteerd dat markiezen geen grotere uitval mogen hebben dan 1.50 meter, omdat een grotere uitval het straatprofiel ernstig zou aantasten, en dat de voorzijde van het terras geheel open moet zijn, omdat de openbare ruimte niet door schermen en dergelijke versmald mag worden. De president heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat burgemeester en wethouders dit advies, dat, anders dan appellant betoogt, niet meer dan een esthetisch oordeel inhoudt, niet aan hun oordeel omtrent de welstand ten grondslag mochten leggen. De markiezen, waarop de last ziet, hebben een grotere uitvalbreedte dan 1.50 meter en als gevolg van de terrasschermen is de voorzijde van het terras gesloten. Burgemeester en wethouders hebben onder die omstandigheden legalisering van de bouwwerken door toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening niet hoeven overwegen.
2.4. Het betoog van appellant richt zich met name tegen de overweging van de president dat ook overigens geen sprake is van bijzondere omstandigheden die burgemeester en wethouders hadden moeten nopen om af te zien van handhavend optreden. Appellant heeft hiertoe gesteld dat de terrasschermen en –overkapping reeds sinds 25 jaar in de nu bestaande omvang en grootte aanwezig waren. Voorts heeft hij betoogd dat het gelijkheidsbeginsel met de last is geschonden.
2.5. Niet in geschil is dat de bouwwerken, waarop de last ziet, in 1995 zijn geplaatst. Voorts heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat deze bouwwerken, anders dan burgemeester en wethouders stellen, dezelfde afmetingen hebben als die, welke voordien aan de voorgevel van het pand/café bevestigd zouden zijn geweest.
Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel faalt. Voor zover al sprake is van vergelijkbare gevallen hebben burgemeester en wethouders in de door appellant genoemde gevallen van café De Meesters, De Colonie en Karel de Stoute wèl opgetreden. In het geval van café Dikke Dries konden burgemeester en wethouders evenwel door een nalatigheid niet meer optreden.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2002
202.