ECLI:NL:RVS:2002:AE5115

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200102953/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • P.A. Offers
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Centrumgebied Smilde en goedkeuring door gedeputeerde staten van Drenthe

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Centrumgebied Smilde, partiële herziening' door de gemeenteraad van Midden-Drenthe, dat op 28 september 2000 is vastgesteld. De gedeputeerde staten van Drenthe hebben op 8 mei 2001 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan. Appellanten, waaronder een supermarkt en enkele lokale ondernemers, hebben beroep ingesteld tegen deze goedkeuring, omdat zij vrezen dat het nieuwe plan hen in hun bedrijfsvoering zal benadelen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 8 april 2002 behandeld. De appellanten stellen dat het plan leidt tot oneerlijke concurrentie en dat de vestiging van een nieuwe supermarkt niet distributieplanologisch is onderzocht. De Afdeling overweegt dat de gemeenteraad de vrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen en dat de goedkeuring van het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling oordeelt dat de bezwaren van appellanten niet gegrond zijn, behalve voor appellante sub 2, wiens beroep gegrond wordt verklaard. De Afdeling vernietigt het besluit van de gedeputeerde staten voor het plandeel met de bestemming 'Centrumvoorzieningen' en veroordeelt de provincie Drenthe in de proceskosten van appellante sub 2. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 10 juli 2002.

Uitspraak

200102953/1.
Datum uitspraak: 10 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], gevestigd te [plaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Aldi Drachten B.V.”, gevestigd te Drachten,
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
en
gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2000 heeft de gemeenteraad van Midden-Drenthe, op voorstel van burgemeester en wethouders van 21 september 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Centrumgebied Smilde, partiële herziening".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 8 mei 2001, 6.3/2000010477, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 19 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen op 20 juni 2001, appellante sub 2 bij brief van 13 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen op 15 juni 2001, en appellant sub 3 bij ongedateerde brief, bij de gemeente ingekomen op 19 juni 2001 en na doorzending bij de Raad van State ingekomen op 9 november 2001, beroep ingesteld. Appellant sub 1 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 21 juni 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 17 september 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn van appellant sub 3 nog nadere stukken binnengekomen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2002, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door mr. P.L. Verhulst, appellante sub 2, vertegenwoordigd door mr. M.L.M. Lohman, appellant sub 3, in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door drs. F.E. Jorritsma, zijn verschenen. Als partij is aldaar voorts gehoord de raad van de gemeente Midden-Drenthe, vertegenwoordigd door A. Veldkamp, en projectontwikkelaar Eagle Invest B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1. Het plangebied strekt zich vanaf de A.M. Sorgstraat in zuidelijke richting uit langs de Veenhoopsweg en wordt aan de oostzijde begrensd door de Rebenscheidtstraat/Sluiskampen. De binnen het plangebied aanwezige bebouwing bestaat voor het grootste gedeelte uit winkels. Tevens is in het plangebied een garagebedrijf gevestigd.
Doel van het plan is ontwikkeling van het winkelgebied in het algemeen en de concentratie van winkels in het bijzonder.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellanten sub 1 en sub 3, uitbaters van winkels aan de A.M. Sorgstraat, voeren aan dat het plan ertoe zal leiden dat het zwaartepunt van de winkelvoorzieningen zich van deze straat zal verplaatsen naar het nieuwe winkelcomplex. Hierdoor worden zij benadeeld. Zij menen verder dat sprake is van oneerlijke concurrentie en wijzen daarbij nog op de zogeheten raamovereenkomst.
Appellant sub 1 kan zich niet verenigen met het plan wat betreft de aanleg van parkeerplaatsen. Het is volgens hem allerminst zeker dat de parkeerplaatsen die gepland zijn ter plaatse van de huidige nooddrogist daadwerkelijk gerealiseerd zullen worden.
2.3.1. Voor zover appellanten menen dat zij door het bepaalde in de raamovereenkomst tussen de gemeente en enkele ondernemers, strekkende tot aankoop, sanering en exploitatie van gronden en verhuizing van een supermarkt naar het plangebied, worden benadeeld in die zin dat hierdoor andere ondernemers worden gesubsidieerd hetgeen tot oneerlijke concurrentie leidt,stelt de Afdeling vast dat deze overeenkomst en de daaruit voortvloeiende financiële aanspraken thans niet aan de orde zijn.
Voor zover appellanten menen dat zij door de opzet van het bestemmingsplan worden benadeeld, overweegt de Afdeling dat het bestemmingsplan allerlei ontwikkelingen aan de A.M. Sorgstraat open laat, inclusief het realiseren van extra winkeloppervlak en integratie van de bestaande winkels met het nieuwe winkelcomplex. Dat het plan de ondernemers aan de A.M. Sorgstraat onevenredig in hun mogelijkheden beperkt, is derhalve niet gebleken.
2.3.2. Met betrekking tot de parkeerplaatsen overweegt de Afdeling dat het plan globaal is van opzet en dat zowel de bestemming “Centrumvoorzieningen” als de bestemming “Verblijfsdoeleinden” mede zijn bestemd voor verkeersvoorzieningen. Gelet hierop hebben verweerders zich op het standpunt kunnen stellen dat het plan voldoende ruimte laat voor het realiseren van parkeergelegenheden. Verder is niet onaannemelijk dat de parkeerplaatsen, al dan niet ter plaatse van de huidige nooddrogist, binnen de planperiode zullen worden gerealiseerd.
2.4. Appellanten sub 1 en sub 2 zijn van mening dat de vestiging van een nieuwe supermarkt ten onrechte niet distributieplanologisch is onderzocht. Er wordt geen rekening gehouden met het feit dat appellante sub 2 zich sinds de vaststelling van het vorige plan met een supermarkt in het plangebied heeft gevestigd.
2.4.1. De gemeenteraad is van mening dat vergroting en verplaatsing van een supermarkt van elders in Smilde naar het zogeheten concentratiegebied essentieel zijn voor de verwezenlijking van het plan. Verweerders hebben hiermee kunnen instemmen. Zij stellen voorts dat uitbreiding en nieuwvestiging tegenwoordig door de markt en niet distributieplanologisch worden gestuurd. De ruimtelijke sturing vindt slechts plaats door begrenzing van het concentratiegebied, alwaar concentratie van winkels wordt nagestreefd. Tenslotte wijzen zij erop dat het aantal supermarkten in geheel Smilde gelijk blijft.
2.4.2. Ingevolge artikel 3, derde lid, sub a, onder 4, van de planvoorschriften bedraagt de oppervlakte per detailhandelsbedrijf maximaal 500 m2, dan wel ten hoogste de bestaande bebouwde oppervlakte. In afwijking hiervan mag het als zodanig op de kaart aangegeven bestaande detailhandelsbedrijf aan de A.M. Sorgstraat (de Volumemarkt) worden vergroot tot een bebouwde oppervlakte van ten hoogste 1.250 m2. Ingevolge het vierde lid kan vrijstelling worden verleend voor een tweede detailhandelsbedrijf van ten hoogste 1.250 m2, welke vrijstelling ingevolge het vijfde lid alleen mag worden verleend voor verplaatsing van een elders in Smilde bestaand detailhandelsbedrijf.
In het plangebied is, buiten het concentratiegebied, het detailhandelsbedrijf van appellante sub 2, met een oppervlak van 665 m2, als zodanig bestemd. Het plan laat derhalve in het plangebied twee en na vrijstelling drie detailhandelsbedrijven met een oppervlak groter dan 500 m2 (supermarkten) toe. Voorts maakt het plan uitbreiding van het totale oppervlak van andere detailhandelsbedrijven mogelijk.
De Afdeling is van oordeel dat, voor zover de bezwaren zijn ingegeven door concurrentievrees, er in beginsel geen aanleiding bestaat om in het kader van een goede ruimtelijke ordening terzake regulerend op te treden. Slechts ingeval zich een ernstige verstoring van de verzorgingsstructuur in dit opzicht zal voordoen, zodanig dat sprake is van een in planologisch opzicht onaanvaardbare situatie, is hiervoor plaats. In dit geval is vrees voor een dergelijke verstoring niet aannemelijk gemaakt, mede gelet op het feit dat de naar het concentratiegebied te verplaatsen supermarkt (de C1000) reeds in de nabijheid van het plangebied is gevestigd.
Uit het voorgaande volgt dat verweerders in de bezwaren van appellanten sub 1 en 3 geen aanleiding hebben behoeven te zien hun goedkeuring aan het plan te onthouden. Voor zover appellanten nog hebben aangevoerd dat onvoldoende op hun bezwaren is ingegaan, is de Afdeling van oordeel dat, gelet op het voorgaande, verweerders in voldoende mate op hun bedenkingen zijn ingegaan.
2.5. Appellante sub 2 vindt de scheiding tussen de gebieden die wel en niet als concentratiegebied worden aangemerkt willekeurig. Zij is van mening dat sprake is van ongelijke behandeling, nu haar in tegenstelling tot de supermarkten in het concentratiegebied geen uitbreidingsmogelijkheden gegeven zijn.
2.5.1. De gemeenteraad betoogt dat geen sprake is van ongelijke behandeling, nu ook appellante sub 2 in aanmerking kan komen voor verplaatsing naar het concentratiegebied. Zij wordt wat betreft de uitbreidingsmogelijkheden niet gelijkgesteld met de andere twee supermarkten. Hierbij wijst de gemeenteraad op het rapport van het Instituut voor Midden- en Kleinbedrijf Nederland (hierna: IMK-rapport), dat volgens hem heeft aangetoond dat er in het concentratiegebied plaats is voor maximaal twee volwaardige supermarkten.
2.5.2. Verweerders kunnen instemmen met de beperking van de uitbreidingsmogelijkheden voor winkels buiten het concentratiegebied.
2.5.3. De Afdeling overweegt dat het gemeentebestuur streeft naar het concentreren van winkelvoorzieningen. Hiervoor is in de beschrijving in hoofdlijnen, die deel uitmaakt van het plan, in het plangebied een concentratiegebied aangewezen. De planvoorschriften verbinden aan deze aanwijzing geen rechtsgevolgen en de aanwijzing als concentratiegebied heeft dan ook geen gevolgen voor de bouwmogelijkheden en het gebruik van gronden en opstallen. De Afdeling is daarom van oordeel dat verweerders in de bezwaren van appellante sub 2 ten aanzien van het concentratiegebied geen aanleiding hebben behoeven te zien hun goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.5.4. Voorzover appellante betoogt dat zij, mede door de ligging van een garagebedrijf tussen haar bedrijf en de overige delen van het plangebied die voor detailhandel zijn bestemd, van die overige delen is afgesloten, overweegt de Afdeling dat het bedrijf van appellante hiermee is verbonden door de Veenhoopsweg. Ter zitting is gebleken dat de bereikbaarheid van de supermarkt niet wezenlijk verandert. Verweerders hebben zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2.5.5. Met betrekking tot de uitbreidingsmogelijkheden van appellante overweegt de Afdeling als volgt. De supermarkt van appellante is in het plan als zodanig bestemd en heeft geen uitbreidingsmogelijkheden. Dat volgens het gemeentebestuur de planvoorschriften de mogelijkheid bieden haar bedrijf te verplaatsen naar het concentratiegebied doet, wat daar ook van zij, niet af aan het feit dat het plan appellante in haar bedrijfsexploitatie op de huidige locatie beperkt. Ter zitting is gebleken dat voor deze exploitatie tenminste een oppervlak van 1.000 m2 is vereist en het huidige oppervlak 665 m2 bedraagt.
Niet aannemelijk is gemaakt dat uitbreiding van de supermarkt van appellante zodanig afbreuk doet aan de doelstelling van concentratie van winkelvoorzieningen, dat reeds hierom geen enkele uitbreiding ter plaatse van deze supermarkt zou moeten worden toegestaan. De Afdeling is voorts van oordeel dat de gemeenteraad zich in redelijkheid niet heeft kunnen beroepen op de conclusies uit het IMK-rapport, nu dit rapport dateert uit 1989 en de situatie in Smilde sindsdien wezenlijk is veranderd. Bovendien is de stelling van de gemeenteraad, dat volgens het IMK-rapport enkel in het concentratiegebied plaats is voor maximaal twee volwaardige supermarkten, onjuist.
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in zoverre dient te worden vernietigd.
2.6. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten van appellante sub 2 te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van appellante sub 2 gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Drenthe van 8 mei 2001, 6.3/2000010477, voorzover het de goedkeuring van het plandeel met de bestemming “Centrumvoorzieningen” betreft, zoals nader aangegeven op een bij deze uitspraak behorende, gewaarmerkte kaart;
III. verklaart de beroepen van appellanten sub 1 en 3 ongegrond;
IV. veroordeelt gedeputeerde staten in de door appellante sub 2 in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Drenthe te worden betaald aan appellante sub 2;
V. gelast dat de provincie Drenthe aan appellante sub 2 het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 204,20) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J.W.P. van Gastel, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Van Gastel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2002
261-410.