ECLI:NL:RVS:2002:AE5350

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200870/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.L. Berg
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen gedeeltelijke weigering van revisievergunning voor veehouderij op milieugrondslag

In deze zaak gaat het om een beroep ingesteld door een appellant tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Nunspeet, waarbij een revisievergunning op basis van de Wet milieubeheer is verleend voor het houden van 207 vleeskalveren en 5 stuks jongvee. Tegelijkertijd is vergunning geweigerd voor het houden van 10 zoogkoeien, 5 stuks jongvee, 14 vleeskalveren en 18 vleesstieren. Het besluit is op 6 december 2001 genomen en op 17 januari 2002 ter inzage gelegd. De appellant heeft op 12 februari 2002 beroep ingesteld bij de Raad van State, waar de zaak op 20 juni 2002 ter zitting is behandeld. De verweerders waren vertegenwoordigd door P. Baas, ambtenaar van de gemeente, terwijl de appellant niet ter zitting verscheen.

De Raad van State overweegt dat de vergunning op basis van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer slechts kan worden geweigerd in het belang van de bescherming van het milieu. De appellant heeft aangevoerd dat de verweerders ten onrechte geen rekening hebben gehouden met de grotere omvang van zijn bedrijf. De Raad stelt vast dat de appellant in zijn beroepschrift niet voldoende onderbouwde redenen heeft gegeven waarom de weerlegging van zijn bedenkingen in het bestreden besluit onjuist zou zijn. De Raad concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat niet is gebleken dat de weigering van de vergunning onterecht was.

De beslissing van de Raad van State is dat het beroep ongegrond wordt verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 17 juli 2002.

Uitspraak

200200870/1.
Datum uitspraak: 17 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
burgemeester en wethouders van Nunspeet,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 december 2001, kenmerk 2345, hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan appellant een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een veehouderij gelegen aan de [locatie]. Tevens is vergunning geweigerd voor het houden van 10 zoogkoeien, 5 stuks jongvee, 14 vleeskalveren en 18 vleesstieren. Dit aangehechte besluit is op 17 januari 2002 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 12 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 13 februari 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 3 april 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2002, waar verweerders, vertegenwoordigd door P. Baas, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Appellant is niet ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij het bestreden besluit hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer een revisievergunning verleend voor het houden van 207 vleeskalveren en 5 stuks jongvee. Tevens hebben zij vergunning geweigerd voor het houden van 10 zoogkoeien, 5 stuks jongvee, 14 vleeskalveren en 18 vleesstieren.
2.2. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerders een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.
2.3. Het in het geding zijnde geschil spitst zich toe op de gedeeltelijke weigering van de vergunning. Appellant voert aan dat verweerders ten onrechte geen rekening hebben gehouden met het feit dat zijn bedrijf een grotere omvang had dan de omvang waarvoor thans vergunning is verleend.
2.4. Appellant heeft zich in het beroepschrift beperkt tot een summiere herhaling van de tegen het ontwerp van het besluit ingebrachte bedenkingen. In de considerans van het bestreden besluit zijn verweerders ingegaan op deze bedenkingen. Appellant heeft in zijn beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende bedenkingen in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Ook voor het overige is niet gebleken dat die weerlegging van de bedenkingen onjuist zou zijn. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door drs. E.L. Berg, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Berg w.g. Plambeck
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2002
159-374.