200103580/1.
Datum uitspraak: 17 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Toussaintkade B.V. en Zierico B.V., beide gevestigd te Den Haag,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 22 juni 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Den Haag.
Bij besluit van 4 november 1999 hebben burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: burgemeester en wethouders) Zierico B.V. (hierna: Zierico) onder oplegging van een dwangsom gelast de verbouwing ten behoeve van het gebruik van het pand Poeldijkstraat 25/31 te Den Haag als snackbar ongedaan te maken, de in de snackbar aanwezige aspecten te verwijderen teneinde dit gebruik te beëindigen.
Bij besluit van 9 juni 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 5 juni 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 22 juni 2001, verzonden op 27 juni 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 13 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. L.P.A. Zwijnenberg, advocaat te Den Haag, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door
mr. M.V.I. Balazs-den Hartog, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Gesteld noch gebleken is dat het belang van Toussaintkade B.V. rechtstreeks is betrokken bij het besluit van 4 november 1999. Derhalve kan Toussaintkade B.V. niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: van de Awb) zodat zij niet gerechtigd was tegen het besluit van 4 november 1999 bezwaar te maken. Burgemeester en wethouders hadden gelet hierop het bezwaar, voorzover het is ingediend door Toussaintkade B.V. niet-ontvankelijk dienen te verklaren. De rechtbank heeft dit miskend. De aangevallen uitspraak moet in zoverre worden vernietigd, evenals de beslissing op bezwaar. De Afdeling zal, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het bezwaar, voorzover het is ingediend door Toussaintkade B.V. alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.2. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat de ruimte in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Schilderswijk-Centrum (1e herziening)” in gebruik was als snackbar. Hieruit volgt dat reeds daarom het aanbrengen van het plafond, dat is geschied met het oog op genoemd gebruik als snackbar, niet kan worden aangemerkt als het aanbrengen van een verandering van niet ingrijpende aard aan een bouwwerk als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woningwet en dat daarvoor derhalve een bouwvergunning was vereist.
2.3. Nu voor het aanbrengen van het plafond geen bouwvergunning is verleend en het gebruik van snackbar in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan waren burgemeester en wethouders bevoegd daartegen handhavend op te treden.
2.4. Zierico’s betoog dat burgemeester en wethouders hadden moeten volstaan met het opleggen van een last onder dwangsom houdende de beëindiging van het publieke gebruik van de ruimte faalt. Ingevolge artikel 5:32, tweede lid, van de Awb strekt een last onder dwangsom er toe de overtreding ongedaan te maken. Niet valt in te zien dat burgemeester en wethouders door voor te schrijven dat de in de ruimte aanwezige vitrine, tafels en stoelen, etenswaren en koelkast dienden te worden verwijderd, de hun ingevolge dat artikel toekomende bevoegdheid hebben overschreden. Die zaken strekten er immers bij uitstek toe de ruimte geschikt te maken voor het met het bestemmingsplan strijdige gebruik als snackbar. Ook overigens valt niet in te zien dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid ter beëindiging van de overtreding de verwijdering daarvan konden gelasten.
2.5. Het hoger beroep, van Zierico is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet in zoverre worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep voorzover dat is ingesteld door Toussaintkade B.V. gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 22 juni 2001, AWB 00/7084 GEMWT, voorzover daarbij het beroep ingesteld door Toussaintkade B.V. ongegrond is verklaard;
III. verklaart het beroep voorzover ingesteld door Toussaintkade B.V. bij de rechtbank alsnog gegrond;
IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Den Haag van 9 juni 2000, voorzover daarbij het bezwaar van Toussaintkade B.V. ongegrond is verklaard;
V. verklaart het bezwaar voorzover het is ingediend door Toussaintkade B.V. alsnog niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd;
VII. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VIII. gelast dat de gemeente Den Haag aan Toussaintkade B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 510,50 (€ 204,20 respectievelijk € 306,30) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2002