ECLI:NL:RVS:2002:AE5391

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200100335/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H.B. van der Meer
  • O. van Loon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing van het College van beroep voor de examens van de Rijksuniversiteit Groningen inzake beoordeling co-schap kindergeneeskunde

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Groningen, die op 18 december 2000 een eerder besluit van het College van beroep voor de examens van de Rijksuniversiteit Groningen ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de beoordeling van het co-schap kindergeneeskunde, dat door de examinator met een vijf is gewaardeerd. De appellant heeft hiertegen administratief beroep aangetekend, dat door het College van beroep ongegrond werd verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarna de appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 15 november 2001 behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat. De kern van het geschil is niet de beslissing van de examinator, maar de beslissing van het College van beroep naar aanleiding van het administratief beroep. De Raad overweegt dat beroepsgronden die niet eerder aan de orde zijn gesteld in het administratief beroep, niet in het hoger beroep kunnen worden betrokken. Dit betekent dat bepaalde argumenten van de appellant, zoals de gang van zaken rondom het stageformulier, buiten beschouwing worden gelaten.

De Raad van State concludeert dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de examinator vooringenomen was bij de beoordeling van het tentamen. De argumenten van de appellant over formele gebreken in de beoordeling worden eveneens verworpen, omdat er onvoldoende bewijs is geleverd om deze claims te onderbouwen. Uiteindelijk oordeelt de Raad dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestaat.

Uitspraak

200100335/1.
Datum uitspraak: 17 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Groningen van 18 december 2000 in het geding tussen:
appellant
en
het College van beroep voor de examens van de Rijksuniversiteit Groningen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 1999 heeft de examinator voor vak kindergeneeskunde het door appellant gevolgde co-schap gewaardeerd met een vijf.
Bij besluit van 14 oktober 1999 heeft het College van beroep voor de examens van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: het College van beroep) het daartegen door appellant ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 18 december 2000, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij telefaxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 16 januari 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 februari 2001. Deze brief is aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2001, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, en het College van beroep, vertegenwoordigd door mr. R.F. Ritzema, gemachtigde, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Onderwerp van geschil in beroep is niet de beslissing van de examinator maar de naar aanleiding van het door appellant tegen dit besluit ingestelde administratief beroep genomen beslissing van het College van beroep. Dit betekent dat beroepsgronden die niet reeds in het kader van het administratief beroep aan de orde zijn gesteld en waarover het College van beroep derhalve niet heeft kunnen oordelen - mede gelet op het bepaalde in artikel 8:4, aanhef en onder e, van de Algemene wet bestuursrecht – in beroep niet bij de beoordeling kunnen worden betrokken. De beroepsgronden van appellant met betrekking tot het invullen van het stageformulier en de gang van zaken daaromheen worden derhalve buiten beschouwing gelaten.
2.2. Vast staat dat de verschillende onderdelen van de beoordeling van het co-schap kindergeneeskunde, te weten (anamnese en) lichamelijk onderzoek bedside- beoordeling, status (verslaglegging, systematiek, volledigheid, differentiaaldiagnose en therapiebeleid/actieplan) en nabespreking, eventuele gebreken in (anamnese en) lichamelijk onderzoek, motivering differentiaaldiagnose en te voeren therapiebeleid, respectievelijk met de cijfers zes, vijf en vijf zijn gewaardeerd. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de beoordeling onbevooroordeeld tot stand is gekomen.
2.2.1. Met de rechtbank wordt geoordeeld, dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de examinator bij het afnemen en beoordelen van het tentamen vooringenomen is geweest. Dat de examinator - naar appellant stelt - op de hoogte was van klachten over zijn functioneren tijdens het co-schap is - ook indien dit juist zou zijn - daartoe onvoldoende. Dit geldt evenzeer met betrekking tot hetgeen door appellant is aangevoerd ten aanzien van de aan de totstandkoming van de tentamenbeoordeling klevende formele gebreken. De Afdeling merkt in dit verband op dat hetgeen voor, tijdens en na het tentamen kindergeneeskunde tussen de examinator en appellant is voorgevallen niet bij de beoordeling is betrokken, nu – zoals ook door het College van beroep is overwogen - appellant en de examinator daarover een tegengestelde lezing geven, getuigen ontbreken en appellant zijn stellingen ter zake niet op enigerlei wijze nader heeft onderbouwd.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Van Loon
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2002
284.