ECLI:NL:RVS:2002:AE5397

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200103707/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • P. Klein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen goedkeuring uitwerkingsplan Noordelijke Randweg door gedeputeerde staten van Zuid-Holland

In deze zaak gaat het om een beroep ingesteld door de Staatssecretaris van Defensie tegen een besluit van de gedeputeerde staten van Zuid-Holland, waarbij goedkeuring is verleend aan het uitwerkingsplan 'Noordelijke Randweg (Benoordenhout)'. Dit uitwerkingsplan is vastgesteld door de burgemeester en wethouders van Den Haag op 27 februari 2001. De Staatssecretaris van Defensie heeft bezwaar gemaakt tegen de goedkeuring van de plandelen met de bestemming 'Verblijfsstraat' en 'Recreatie en/of groenvoorziening', die betrekking hebben op het gebied ten oosten van de grote Alexanderkazerne. De appellant stelt dat deze bestemmingen in oostelijke richting dienen te verschuiven om vervangende bebouwing mogelijk te maken voor de gronden die hij ter beschikking heeft gesteld voor de aanleg van de weg.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 12 april 2002, waarbij de appellant en de verweerders, vertegenwoordigd door hun respectieve ambtenaren, aanwezig waren. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat het bestreden besluit in strijd is met de zorgvuldigheidseisen die gelden bij de voorbereiding van een besluit. De Afdeling concludeert dat er onvoldoende rekening is gehouden met het overleg tussen de appellant en het gemeentebestuur over de invulling van het plangebied. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het besluit van de gedeputeerde staten van Zuid-Holland vernietigd moet worden voor de plandelen die in strijd zijn met de goede ruimtelijke ordening.

De Raad van State heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van de gedeputeerde staten vernietigd en goedkeuring onthouden aan de plandelen die in de uitspraak zijn aangeduid. Tevens is bepaald dat de provincie Zuid-Holland het griffierecht aan de appellant dient te vergoeden. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 17 juli 2002.

Uitspraak

200103707/1.
Datum uitspraak: 17 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de Staatssecretaris van Defensie,
appellant,
en
gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 februari 2001 hebben burgemeester en wethouders van Den Haag het uitwerkingsplan "Uitwerkingsplan Noordelijke Randweg (Benoordenhout)" vastgesteld.
Dit besluit is aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 15 mei 2001, no. DRGG/ARB/01/2491A, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 25 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 september 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. H. Zilverberg, ambtenaar van het Ministerie van Defensie, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. P.J.V.M. Severijns, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar burgemeester en wethouders van Den Haag, vertegenwoordigd door mr. M.V.I. Balazs-Den Hartog en ing. A.J.H.T. Eggen, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier van belang, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat, tenzij de gemeenteraad zich daarbij deze bevoegdheid zelf heeft voorbehouden, burgemeester en wethouders volgens bij het plan te geven regelen het plan moeten uitwerken.
2.2. Het plan betreft een uitwerking van de in het bestemmingsplan “Noordelijke Randweg (Benoordenhout)” (hierna: het bestemmingsplan) gegeven bestemming “Verkeersdoeleinden” en voorziet onder meer in de aanleg van de nieuwe, deels ondertunnelde, randweg.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan goedgekeurd.
2.3. Ten aanzien van het bezwaar van appellant dat door het gebruik van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening buiten het raamwerk van het bestemmingsplan wordt getreden, overweegt de Afdeling dat - wat hier ook van zij - dit bezwaar in deze procedure niet aan de orde kan komen.
2.4. Appellant heeft in beroep gesteld dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend aan de plandelen met de bestemming “Verblijfsstraat” en “Recreatie en/of groenvoorziening” betreffende het gebied ten oosten van de grote Alexanderkazerne. Appellant wil ter compensatie voor de gronden die hij voor de aanleg van de weg ter beschikking heeft gesteld, elders kunnen bouwen. Hij heeft op grond daarvan gesteld dat deze bestemmingen in oostelijke richting dienen te verschuiven zodat op de vrijgekomen gronden vervangende bebouwing kan worden opgericht. Voor zover appellant voor het overige bezwaren naar voren heeft gebracht, heeft hij deze ter zitting ingetrokken.
2.5. Burgemeester en wethouders hebben in dit plan geen bebouwings-mogelijkheden willen opnemen, maar hebben hierbij aangetekend dat, indien ruimte ten oosten van de grote Alexanderkazerne vrijkomt, deze als eerste aan appellant zal worden aangeboden.
2.6. Verweerders hebben geen reden gezien het plan op dit punt in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben het goedgekeurd.
2.7. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en eerste en tweede gedachtestrepen, van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn de gronden met de bestemming “Verkeersdoeleinden” bestemd voor hoofdverkeersweg met bijbehorende voorzieningen, en bebouwing en terrein ten behoeve van defensie met bijbehorende voorzieningen. Ingevolge de tweede zin wordt de bestemming door burgemeester en wethouders uitgewerkt met inachtneming van het bepaalde in het tweede, derde, vierde en vijfde lid.
Ter zitting is komen vast te staan dat het overleg tussen appellant en het gemeentebestuur over de invulling van het plangebied ten tijde van de beslissing van verweerders nog niet was afgerond. Van een uitgekristalliseerd plan was in verband hiermee op dat moment geen sprake. Reeds destijds was aannemelijk dat het gebied ten oosten van de grote Alexanderkazerne niet zo zou worden verwezenlijkt als in het plan voorzien. Bij de voorbereiding van hun besluit hebben verweerders zich hiervan onvoldoende rekenschap gegeven. Hieruit volgt dat het bestreden besluit op dit punt is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is daarom gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd voor zover het ziet op deze plandelen.
Ter zitting is voorts gebleken dat een andere invulling van het plangebied, waarbij de bouw van de tunnel zonder enige beperking mogelijk blijft, door alle partijen mogelijk wordt geacht. Afhankelijk van onder meer de toekomstige ontsluiting van het aangrenzende terrein van TNO, zal een nieuw plan worden opgesteld waarin eventueel ook nieuwbouw van appellant kan worden opgenomen.
De Afdeling ziet gelet hierop in dit geval aanleiding goedkeuring te onthouden aan de plandelen nader aangegeven op een bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart.
2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 15 mei 2001, DRGG/ARB/01/2491A, voor zover hierbij goedkeuring is verleend aan de plandelen met de bestemming “Verblijfsstraat” en “Recreatie en/of groenvoorziening” nader aangegeven op een bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart;
III. onthoudt goedkeuring aan de plandelen genoemd onder II.;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd;
V. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 204,20) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2002
176-290.