200106054/1.
Datum uitspraak: 17 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Assen van 6 november 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn.
Bij besluit van 27 september 2000 hebben burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn (hierna: burgemeester en wethouders) aan [partij] vrijstelling en vergunning verleend voor de bouw van een garage op het perceel, kadastraal bekend gemeente Odoorn, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 9 januari 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 6 november 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 1 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 4 december 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 12 december 2001 en 3 januari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 8 februari 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2002, waar [partij], vertegenwoordigd door mr. I. de Leeuw, gemachtigde, is verschenen.
2.1. Het inmiddels gerealiseerde bouwplan voorziet in de oprichting van een garage op het perceel [locatie]. Op een gedeelte van dit perceel is een erfdienstbaarheid gevestigd. Samen met een gedeelte van het perceel van appellanten, [locatie 1], wordt een strook gevormd, die voor gemeenschappelijk gebruik als weg is aangewezen. De strook is gelegen in het verlengde van de zijgevel van de woning [locatie] en loopt in een rechte lijn tot aan de achtergelegen perceelsgrens.
2.2. Appellanten betogen dat vrijstelling en bouwvergunning hadden moeten worden geweigerd, omdat hiermee inbreuk wordt gemaakt op de mede ten behoeve van hun perceel gevestigde erfdienstbaarheid. De oprichting van de garage op het naastgelegen perceel belemmert de uitoefening van het recht om met de auto achter hun perceel te komen, aldus appellanten.
2.3. Het betoog van appellanten faalt. Vaststaat dat de garage buiten de strook grond is gelegen, waarop de erfdienstbaarheid van weg is gevestigd. Van een inbreuk als door appellanten bedoeld is geen sprake. Gelet hierop is de rechtbank terecht tot de slotsom gekomen dat burgemeester en wethouders in het bestaan van de erfdienstbaarheid geen aanleiding hebben hoeven zien de vrijstelling – en daarmee de bouwvergunning – te weigeren.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Glerum, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Glerum
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2002