200200337/1
Datum uitspraak: 17 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 10 december 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Landsmeer.
Bij besluit van 22 februari 2001 hebben burgemeester en wethouders van Landsmeer (hierna: burgemeester en wethouders) appellant onder verbeurte van een dwangsom gelast vóór 1 mei 2001 het sanitair- en beheersgebouw op het perceel [locatie] (hierna: het perceel) in overeenstemming te brengen met de bouwtekeningen behorende bij de aan hem op 9 september 1998 verleende bouwvergunning.
Bij besluit van 21 juni 2001 hebben burgemeester en wethouders geweigerd aan appellant vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor een gewijzigd bouwplan voor het sanitair- en beheersgebouw.
Bij besluit van 6 augustus 2001 hebben burgemeester en wethouders het tegen het besluit van 22 februari 2001 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 11 juni 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij besluit van 7 november 2001 hebben burgemeester en wethouders het tegen het besluit van 21 juni 2001 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom verlengd tot 14 dagen na dagtekening van dit besluit. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 13 september 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 10 december 2001, verzonden op 12 december 2001, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Haarlem (hierna: de president) het beroep tegen het besluit van 6 augustus 2001 ongegrond verklaard en het beroep tegen besluit van 7 november 2001, voorzover gericht tegen de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom, gegrond verklaard, het besluit in zoverre vernietigd, en het beroep tegen dit besluit voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 18 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij besluit van 20 december 2001 hebben burgemeester en wethouders de begunstigingstermijn verlengd tot 15 maart 2002. Dit besluit is aangehecht.
Bij brief van 25 maart 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. H.L.M. Scholten, advocaat te Amsterdam, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. K. Koppedraaijer en H. Mulder, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het reeds gerealiseerde bouwplan betreft een beheers- en sanitairgebouw ten behoeve van een camping op het perceel [locatie]. Vast staat dat het bouwwerk is gebouwd in afwijking van de aan appellant bij besluit van 9 september 1998 verleende bouwvergunning. Burgemeester en wethouders waren dan ook bevoegd daartegen handhavend op te treden.
2.2. Alleen in bijzondere gevallen kan van een bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen een illegale situatie. De aanwezigheid van een bijzonder geval kan onder meer worden aangenomen indien concreet zicht is op legalisering.
2.3. In het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Camping Noordeinde 1997” heeft het perceel de bestemming “Camping”. Ingevolge artikel 7, derde lid, onder b van de planvoorschriften mag de goothoogte en de hoogte van de gebouwen niet meer dan 5.50 m en 8.50 m zijn.
Ingevolge artikel 12, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van de bepalingen van het plan, indien het betreft het overschrijden van de bepalingen inzake goothoogte, hoogte, oppervlakte en inhoud van gebouwen met niet meer dan 10%.
Het gerealiseerde gebouw heeft een hoogte van 11.20 m, een overschrijding van meer dan 10 % van de toegestane hoogte, en gedeeltelijk een goothoogte van 6.55 m, eveneens een overschrijding van meer dan 10 % van hetgeen is toegestaan. Legalisering met toepassing van artikel 12, aanhef en onder a, is dan ook niet mogelijk. Vast staat voorts dat ook het gewijzigde bouwplan waarvoor appellant een aanvraag heeft ingediend in strijd is met de bebouwingsvoorschriften van het bestemmingsplan en evenmin voldoet aan de voorwaarden voor het verlenen van bedoelde binnenplanse vrijstelling.
2.4. Appellant heeft betoogd dat burgemeester en wethouders de weigering om vrijstelling te verlenen op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) niet deugdelijk hebben gemotiveerd.
2.4.1. De planologische visie van burgemeester en wethouders dat de gerealiseerde alsook de gevraagde hoogte van het gebouw niet passen in het open karakter van het gebied met de bestemming “Camping” is gebaseerd op een recent bestemmingsplan. Gelet hierop en op de ruime beleidsvrijheid die burgemeester en wethouders in dit verband toekomt onderschrijft de Afdeling het oordeel van de president dat burgemeester en wethouders op de daartoe aangevoerde gronden in redelijkheid hebben kunnen weigeren voor de van het bestemmingsplan afwijkende hoogte vrijstelling te verlenen met toepassing van artikel 19 van de WRO. Het betoog van appellant dat de in de nabije omgeving aanwezige bedrijfsgebouwen wel 12 meter hoog zijn en bij burgemeester en wethouders plannen bestaan tot het in de omgeving van het onderhavige bouwwerk bouwen van appartementencomplexen met een hoogte van 12 meter kan aan het vorenstaande niet afdoen. De door appellant genoemde gebouwen hebben een andere bestemming, te weten bedrijfsdoeleinden en woondoeleinden, en zijn gelegen in een ander bestemmingsplangebied.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Bij besluit van 20 december 2001 (hierna: het nieuwe besluit) hebben burgemeester en wethouders, daarmee gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het bezwaar voor zover het ziet op de begunstigingstermijn. Gelet op de artikelen 6:18 en 6:19, in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, moet het hoger beroep van appellant worden geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit.
2.7. In het nieuwe besluit hebben burgemeester en wethouders de begunstigingstermijn - met betrekking tot de aanpassing van het beheers- en sanitairgebouw aan de bij de op 9 september 1998 verleende bouwvergunning behorende bouwtekeningen - verlengd tot 15 maart 2002.
2.8. Het betoog van appellant dat er goede gronden zijn om aan te nemen dat de Afdeling de uitspraak van de president van de rechtbank zal vernietigen en reeds daarom de begunstigingstermijn gewijzigd zou moeten worden in een termijn van 2,5 maand na de uitspraak van de Afdeling faalt gezien het vorenstaande. De Afdeling is voorts van oordeel dat niet gesteld kan worden dat de in het besluit van burgemeester en wethouders van 20 december 2001 vastgestelde begunstigingstermijn tot 15 maart 2002 niet redelijk is.
2.9. Het tegen de nieuwe beslissing ingestelde beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van burgemeester en wethouders van 20 december 2001 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Wilbers-Taselaar
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2002