200102215/1.
Datum uitspraak: 17 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te [woonplaats],
gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerders.
Bij besluit van 30 januari 2001 hebben burgemeester en wethouders van Deurne het wijzigingsplan “Woningen Suezlaan, wijziging Noord” vastgesteld.
Verweerders hebben bij hun besluit van 27 maart 2001, kenmerk 736221, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 7 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 7 mei 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 14 maart 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [Aannemersbedrijf]. . Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerders, vertegenwoordigd door mr. A.C.H.A. Tulkens, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is [Aannemersbedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde], daar gehoord.
Het gemeentebestuur is met kennisgeving niet ter zitting verschenen.
2.1. Met het wijzigingsplan (hierna: het plan) wordt beoogd de bouw van een aantal woningen mogelijk te maken in het zuidwestelijk deel van het gebied tussen de Suezlaan, de Hemelrijkseweg en de Kneuterdijk.
Het wijzigingsplan is gebaseerd op de in artikel 6 lid f van de voorschriften van het bestemmingsplan “Woningen Suezlaan” (hierna: het moederplan) opgenomen wijzigingsbevoegdheid.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan goedgekeurd.
2.2. Appellanten stellen dat verweerders het plan ten onrechte hebben goedgekeurd. Zij voeren daartoe aan dat het bestreden besluit gebrekkig is gemotiveerd en niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Als inhoudelijke bezwaren hebben zij aangevoerd dat de bouw van de woningen zal leiden tot een aantasting van hun privacy en aantasting van hun woon- en leefklimaat met name in de vorm van geluidsoverlast en lichtvervuiling. Voorts voeren zij aan dat er als gevolg van de bouw van de woningen een aanzienlijk niveauverschil met hun percelen zal ontstaan hetgeen tot wateroverlast zal leiden.
2.2.1. Aangaande eerstgenoemde bezwaren overweegt de Afdeling dat appellanten tegen het ontwerp-plan zienswijzen bij burgemeester en wethouders hebben ingediend. Bij de vaststelling van het plan hebben burgemeester en wethouders deze zienswijzen gemotiveerd ongegrond bevonden. Blijkens het bestreden besluit hebben verweerders voormelde zienswijzen bij hun beoordeling van het plan betrokken, ingestemd met de gemotiveerde ongegrondverklaring daarvan door burgemeester en wethouders en op grond daarvan geen aanleiding gezien om aan het plan goedkeuring te onthouden. De Afdeling is van oordeel dat verweerders aldus voldoende duidelijk hebben gemaakt wat hun standpunt is ten aanzien van de bezwaren van appellanten. Derhalve bestaat geen grond om te oordelen dat het bestreden besluit in de door appellanten gestelde zin gebrekkig is gemotiveerd.
Evenmin geeft het door appellanten in het beroep gestelde aanleiding voor het oordeel dat dit besluit onzorgvuldig is voorbereid.
2.2.2. Ingevolge artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voorzover hiervan belang, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald, dat burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen.
Ingevolge artikel 6 lid f van de voorschriften van het moederplan zijn burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming “Agrarisch gebied: A“ te wijzigen in de bestemming “Woondoeleinden: W” , “Groenvoorzieningen” en “Verkeersdoeleinden”. De Afdeling overweegt dat met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming in beginsel als een gegeven mag worden beschouwd. Dit neemt echter niet weg dat het bij een wijziging gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht, zodat het feit dat aan de in het moederplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, de plicht van het gemeentebestuur en gedeputeerde staten onverlet laat om in de besluitvorming omtrent de vaststelling respectievelijk de goedkeuring van het wijzigingsplan na te gaan of, gelet op de andere betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
2.2.3. In aanmerking genomen dat appellanten thans een vrij uitzicht vanuit hun woningen genieten, kan naar het oordeel van de Afdeling niet worden ontkend dat met de bouw van woningen ter plaatse een verlies aan uitzicht voor hen zal optreden. Gelet op het feit dat de minimale afstand tussen de grens van het plan en de woningen van appellanten ongeveer 14 meter bedraagt, hebben verweerders evenwel naar het oordeel van de Afdeling dit verlies aan uitzicht voor appellanten niet onevenredig nadelig behoeven te achten. Deze afstand in aanmerking genomen is voorts niet aannemelijk te achten dat de komst van de voorziene woningen zal leiden tot een ernstige aantasting van de privacy en van het woon- en leefklimaat van appellanten.
Aangaande het bezwaar inzake de wateroverlast overweegt de Afdeling dat voorzover er al sprake zal zijn van een niveauverschil tussen de percelen van appellanten en de percelen waarop de woningen zijn voorzien niet aannemelijk is dat hierdoor dergelijke overlast zal ontstaan. Hierbij is van belang dat eerstgenoemde en laatstgenoemde percelen door een sloot worden gescheiden. Ter zitting is door de projectontwikkelaar toegezegd, dat de bestaande sloot zal worden gehandhaafd.
2.3. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Lauwaars w.g. De Rooy
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2002
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,