200103848/1.
Datum uitspraak: 17 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 22 juni 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Cromstrijen.
Bij besluit van 30 maart 2000 hebben burgemeester en wethouders van Cromstrijen (hierna: burgemeester en wethouders) met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals dat luidde tot 3 april 2000, aan [partij] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het vergroten van een garage op het perceel [locatie] (hierna: het perceel) te [plaats].
Bij besluit van 10 juli 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor bezwaar- en beroepschriften van 30 juni 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 22 juni 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 1 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 31 augustus 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 22 januari 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. A.J. Schogt, gemachtigde, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door A.J. Herweijer, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in het vervangen van een bestaande garage. Ter zitting is bevestigd dat de nieuw te bouwen garage een goothoogte heeft van 3 m, gemeten tot de bovenkant van de goot, en een nokhoogte van 6 m.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitensluis” heeft het perceel de bestemming “Verkeer”. Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de planvoorschriften mogen gronden met deze bestemming worden gebruikt voor verkeerswegen, parkeerplaatsen, rijwiel- en voetpaden, alsmede voor de daarbij behorende bermstroken, taluds en beplantingen. Ingevolge het tweede lid mogen op of boven deze gronden uitsluitend met de bestemming verband houdende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd zoals duikers en bruggen.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de planvoorschriften mogen gebouwen, die bij het van kracht worden van het plan in gebruik zijn voor andere doeleinden dan waarvoor zij blijkens de (sub)bestemming of deze voorschriften mogen worden gebruikt, voor die doeleinden in gebruik blijven. Ingevolge artikel 29 van de planvoorschriften mogen bestaande gebouwen die hetzij door hun bestaan als zodanig, hetzij door hun afmetingen niet voldoen aan de (sub)bestemmingen van het plan of aan een of meer bepalingen van deze voorschriften, gedeeltelijk worden vernieuwd of gedeeltelijk worden veranderd, met dien verstande dat:
a. vernieuwing of verandering van gebouwen ten behoeve van een voorgenomen ander gebruik slechts is toegestaan, indien ook dat andere gebruik krachtens deze voorschriften is of zal worden toegestaan;
b. reeds bestaande afwijkingen ten aanzien van de bepalingen van het plan, ook naar hun aard, niet mogen worden vergroot.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, mogen gebouwen als bedoeld in artikel 29 – behoudens onteigening overeenkomstig de wet – in geval van verwoesting ten gevolge van een calamiteit geheel worden herbouwd, mits de aanvraag om vergunning voor herbouw binnen twee jaar na het intreden van de calamiteit is ingediend.
2.3. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan omdat een garage op gronden met de bestemming “Verkeer” niet is toegestaan. De te vervangen garage bestond reeds ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan. Het bouwplan is echter niet in overeenstemming met de in voormelde artikelen 28, 29 en 30 van de planvoorschriften neergelegde overgangsbepalingen. Teneinde niettemin realisering van het bouwplan mogelijk te maken, hebben burgemeester en wethouders met toepassing van de zogeheten anticipatieprocedure bouwvergunning verleend. Aangezien gedeputeerde staten van Zuid-Holland een verklaring van geen bezwaar hebben verleend en zowel ten tijde van het primaire besluit van 30 maart 2000 als ten tijde van het besluit op bezwaar van 10 juli 2000 een voorbereidingsbesluit gold voor het perceel, was aan de formele vereisten om toepassing te geven aan deze procedure voldaan.
2.4. De beslissing om al dan niet te anticiperen dient te berusten op een afweging van het belang van onmiddellijke uitvoering van het bouwplan tegen het belang dat eerst de uitkomst van de bestemmingsplanprocedure wordt afgewacht. Daarbij is de te verlangen mate van spoedeisendheid afhankelijk van de omvang van de inbreuk op het geldende planologische regime alsmede van de uitstraling die het bouwplan op de omgeving heeft. Naarmate de inbreuk op de bestaande planologische situatie minder ingrijpend is, behoeven minder zware eisen gesteld te worden aan de mate van spoedeisendheid en aan het planologische kader op basis waarvan medewerking aan de voorgenomen bouw wordt gevraagd.
2.5. De Afdeling onderschrijft het standpunt van de rechtbank dat slechts sprake is van een geringe inbreuk op de planologische situatie. De te vervangen garage bevond zich reeds ten tijde van het van kracht worden van het geldende bestemmingsplan op het perceel. Voorts is niet aannemelijk dat de geldende bestemming gerealiseerd zal worden, nu zoals ter zitting is bevestigd, de ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan beoogde aanleg van wegverbreding of het verbreden van de brug ter plaatse niet meer aan de orde is. Gelet op het vorenstaande kan niet worden geoordeeld dat het planologisch kader op basis waarvan medewerking aan het bouwplan is verleend, niet voldoet aan de eisen die daaraan in dit geval dienen te worden gesteld. Daarbij komt dat tussen partijen niet omstreden is dat de bouwkundige staat van de bestaande schuur spoedige vervanging rechtvaardigt.
2.6. Mede het welstandsadvies in aanmerking nemende, is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden geen aanknopingspunten heeft gezien voor het oordeel dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid tot het besluit op bezwaar hebben kunnen komen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2002