200106041/1.
Datum uitspraak: 17 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 26 oktober 2001 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
Bij besluit van 17 februari 2000 heeft de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (hierna: de staatssecretaris) het verzoek van appellant om het object [locatie] te [plaats] aan te wijzen als beschermd monument in de zin van de Monumentenwet 1988, afgewezen.
Bij besluit van 2 februari 2001 heeft de staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit en het advies van Commissie voor de bezwaarschriften van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 19 januari 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 26 oktober 2001, verzonden op 29 oktober 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 5 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 6 december 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 februari 2002 heeft de staatssecretaris een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2002, waar appellant in persoon en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.A. Valkenburcht, ambtenaar bij de Rijksdienst voor Monumentenzorg, gemachtigde, zijn verschenen.
2.1. De rechtbank heeft overwogen, dat vaststaat dat het in geding zijnde object reeds is gesloopt. De rechtbank heeft vervolgens aan appellant gevraagd of hij nog een processueel belang behield. Gegeven appellants reactie heeft de rechtbank geoordeeld dat daarvan geen sprake meer was. Dat appellant in hoger beroep de mogelijkheid van een processueel belang heeft aangeduid en ter zitting heeft gesteld schade te hebben geleden in die zin, dat hij kosten heeft gemaakt voor juridische advisering, kan aan dat oordeel niet afdoen. Niet is aannemelijk gemaakt, noch anderszins gebleken, dat appellant niet in de gelegenheid verkeerde reeds bij de rechtbank op enigerlei wijze te stellen en aannemelijk te maken dat hij nog processueel belang had. Overigens heeft appellant ook in hoger beroep zijn stellingen terzake onvoldoende onderbouwd. De rechtbank is terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren w.g. Sparreboom
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2002