200000759/1.
Datum uitspraak: 24 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],
5. [appellant sub 5], wonend te [woonplaats],
6. [appellant sub 6], wonend te [woonplaats],
7. de stichting "Stichting Gezamenlijke Belangen Altweerterheide" (hierna: de Dorpsraad), gevestigd te Weert,
8. [appellant sub 8], gevestigd te [plaats],
9. [appellant sub 9], wonend te [woonplaats],
10. [appellant sub 10], wonend te [woonplaats],
11. [appellant sub 11], wonend te [woonplaats],
12. [appellant sub 12], wonend te [woonplaats],
13. [appellant sub 13], wonend te [woonplaats],
14. [appellant sub 14], wonend te [woonplaats],
15. [appellant sub 15], wonend te [woonplaats],
16. [appellant sub 16], wonend te [woonplaats],
17. [appellant sub 17], wonend te [woonplaats],
18. [appellanten sub 18], wonend te [woonplaats],
19. [appellant sub 19], wonend te [woonplaats],
20. [appellant sub 20], wonend te [woonplaats],
21. [appellant sub 21], wonend te [woonplaats],
gedeputeerde staten van Limburg,
verweerders.
Bij besluit van 29 april 1999 heeft de gemeenteraad van Weert, gewijzigd vastgesteld het bestemmingsplan "Buitengebied 1998".
Het besluit van de gemeenteraad is aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 14 december 1999,
kenmerk 99/57486M, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten beroep ingesteld. De beroepschriften zijn aangehecht.
Bij brief van 13 juli 2000 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht (hierna: het deskundigenbericht) uitgebracht, gedateerd 31 mei 2001. Partijen zijn in de gelegenheid gebracht daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zitting behandeld op 10 juni 2002, waar verschillende
appellanten zijn verschenen. [appellant sub 13], met bericht van verhindering, [appellant sub 1], [appellant sub 4], [appellant sub 6] en [appellanten sub 18] zijn echter niet verschenen. Verweerders en de gemeenteraad hebben zich doen vertegenwoordigen. Voorts is daar [partij] gehoord.
2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).
Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
2.2. Het plan vervangt in hoofdzaak het bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Weert, vastgesteld in 1976, de Herzieningen aangepaste gebruiksvoorschriften, vastgesteld in 1977 en 1985, alsmede het "Algemeen bestemmingsplan voor Stramproy", vastgesteld in 1974. Het plan voorziet in een planologische regeling van het buitengebied van Weert.
2.3. De beroepsgronden van [appellant sub 3], gericht tegen het plandeel waaraan de bestemming "Agrarisch gebied" met de differentiatie "kernrandgebied" is toegekend en tegen de ter plaatse van zijn perceel, kadastraal bekend gemeente Stramproy, sectie […], nummer […], gekozen plangrens, steunen niet op een bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze.
[appellant sub 6] en [appellant sub 4] hebben tegen het plan geen zienswijzen ingediend.
In het stelsel, neergelegd in artikel 28, zevende lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, tweede lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten, voorzover dit beroep een grondslag heeft in een tegen het ontwerpplan bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze.
Dit is slechts anders voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voorzover het besluit van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen.
Deze uitzonderingen doen zich hier niet voor.
De beroepen van [appellant sub 3] in zoverre en [appellant sub 6] en
[appellant sub 4] in hun geheel zijn dan ook niet-ontvankelijk.
2.4. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.5. Een aantal appellanten heeft aangevoerd dat het bestreden besluit met betrekking tot de door hen ingebrachte bedenkingen en/of voorzover daarin goedkeuring wordt onthouden aan een aantal plandelen, gebrekkig is gemotiveerd.
2.5.1. De Afdeling is niet gebleken dat de bezwaren van appellanten onvoldoende bij de besluitvorming zijn betrokken of dat het besluit wat betreft de onthoudingen van goedkeuring waartegen appellanten opkomen onvoldoende is gemotiveerd. In zoverre ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het besluit niet berust op een deugdelijke motivering.
Beroepen hoofdzakelijk gericht tegen de agrarische bouwblokken
Het beroep van [appellant sub 10]
2.6. [appellant sub 10] heeft bezwaar tegen de onthouding van goedkeuring aan het agrarisch bouwblok van 1 hectare dat aan zijn
4,5 hectare grote tuinbouwperceel aan de Soutsweg te Stramproy is toegekend. Appellant wenst aardbeien op stellages te gaan telen omdat zijn gronden besmet zijn met de verwelkingsziekte "Vertilicium" zodat vollegronds teelt niet meer mogelijk is. Om tot een rendabele teelt te komen is een bouwblok noodzakelijk van 1 hectare. Voorts dient naar zijn mening ook een bouwblok voor de tuinbouwloods die op zijn perceel staat, in het plan te worden opgenomen.
2.6.1. De gemeenteraad heeft naar aanleiding van de zienswijze van appellant het plan gewijzigd vastgesteld en daarbij een bouwblok van
1 hectare aan het perceel van appellant toegekend. De overige gronden van het perceel zijn bestemd tot "Agrarisch gebied" met de differentiatie "open gebied/akkercomplex" en de aanduiding "gebied met kwetsbaar reliëf" toegekend. Aan een strook grond ter breedte van 50 meter langs de Tungelroysebeek is de bestemming "Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarde" met de differentiatie "nat kleinschalig gebied" en de aanduiding "gebied met kwetsbaar reliëf" toegekend.
2.6.2. Verweerders hebben het bestreden plandeel in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en hebben mede gelet op het beleid inzake de omvang van agrarische bouwblokken goedkeuring onthouden aan het agrarisch bouwblok van appellant. Zij achten de uitbreidingsmogelijkheden te ruim gezien de ligging van het perceel in het landschappelijk waardevolle open akkercomplex. Daardoor wordt een ingrijpende penetratie in het open akkercomplex mogelijk gemaakt die niet wordt gerechtvaardigd door de aanwezige agrarische belangen. Verweerders achten van belang dat het perceel onbebouwd is. Zij achten het verder onaanvaardbaar dat op het hele bouwblok gebouwen kunnen worden opgericht.
2.6.3. In het Streekplan Noord- en Midden-Limburg (hierna: het streekplan) is opgenomen dat bij de vaststelling van agrarische bouwblokken het principe "bouwkavel op maat" moet worden toegepast. Aan elk agrarisch bedrijf moet een bouwblok worden toegekend op basis van een afweging tussen de agrarische noodzaak en andere belangen en waarden. De omvang van het bouwblok moet daarbij worden afgestemd op de behoefte van het bedrijf en een zo efficiënt mogelijk gebruik van de ruimte binnen het bouwblok.
In de Handleiding plannen buitengebied c.a. (hierna: de Handleiding) is eveneens aangeknoopt bij de “bouwkavel op maat”-methode. Hierin is vermeld dat eerst na een afweging van alle belangen een besluit kan worden genomen over de vraag óf en zo ja in welke vorm en omvang aan een agrarisch bedrijf een bouwblok kan worden toegekend. De grootte van het bouwblok is daarbij onder meer afhankelijk van de redelijkerwijs te voorziene uitbreidingsbehoefte, gerelateerd aan de reeds bestaande bebouwing en of bouwwerken. De Afdeling acht het beleid inzake de omvang van agrarische bouwblokken niet onredelijk.
Blijkens de plantoelichting zijn de agrarische bouwblokken apart bestemd conform de Handleiding. Uitgangspunt voor de vorm en grootte daarvan is het bouwblok op maat, dat wil zeggen dat bij de bepaling van het bouwblok de huidige grootte of – voorzover geen bouwblok aanwezig – de bestaande bebouwing, de toekomstperspectieven (bedrijfsomvang, concrete plannen), alsmede de landschappelijke situatie (type gebied, landschapselementen) maatgevend zijn.
2.6.4. Appellant teelt sinds 1981 aardbeien op zijn perceel. Voornoemde loods die sinds datzelfde jaar op het perceel staat, wordt gebruikt voor het verpakken van aardbeien en de opslag van materiaal. Verder verbouwt appellant maïs, tarwe en aardappelen als wisselteelt. Vast staat dat de gronden van appellant besmet zijn met de ziekte "Verticilium" waardoor vollegronds teelt van aardbeien niet meer mogelijk is. In verband hiermee wil appellant stellages voor de teelt van aardbeien oprichten.
De Afdeling overweegt dat verweerders dit laatste en het feit dat op het perceel reeds een tuinbouwloods staat niet bij hun beoordeling hebben betrokken. Ter zitting hebben verweerders aangegeven de oprichting van de door appellant bedoelde stellages, mits aan een zekere hoogte gebonden, aanvaardbaar te achten. Zij hebben tevens gesteld dat de tuinbouwloods ten onrechte niet in het bouwblok is opgenomen.
Gelet op het voorgaande hebben verweerders het bestreden besluit in zoverre genomen in strijd met de hierbij te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 10] is gegrond, zodat het bestreden besluit op dit punt wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd, voorzover verweerders goedkeuring hebben onthouden aan het voornoemde plandeel aan de Soutsweg te Stramproy met de bestemming "Agrarisch bouwblok". De Afdeling ziet gelet op het verhandelde ter zitting wat betreft het deel van het bouwblok waarop de loods staat aanleiding zelf in de zaak te voorzien door alsnog goedkeuring te verlenen aan dit deel van het bouwblok.
Het beroep van [appellant sub 11]
2.7. [appellant sub 11] exploiteerde ten tijde van het bestreden besluit een intensief veehouderijbedrijf met meerdere diersoorten aan de
[locatie 1] te Weert. Hij heeft bezwaar tegen de onthouding van goedkeuring aan een op een deel van zijn gronden toegekende bouwblok. Appellant voert daartoe aan dat de omvang van het bouwblok noodzakelijk is in verband met de aan te houden afstand tussen de stallen ter voorkoming van besmetting en in verband met de wettelijke eisen op het gebied van dierenwelzijn. Voorts acht hij een maximaal bebouwingspercentage doelmatig.
Appellant wenst verder dat in het plan een wijzigingsbevoegdheid wordt opgenomen die het mogelijk maakt om op zijn perceel een glastuinbouwbedrijf te vestigen.
2.7.1. De gemeenteraad heeft aan de gronden waarop het beroep van appellant betrekking heeft de bestemming "Agrarisch bouwblok" met de aanduiding "maximaal 30% bebouwd oppervlak" toegekend.
2.7.2. Verweerders hebben het bestreden plandeel in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening. Verweerders hebben goedkeuring onthouden aan het plan op dit punt. Zij hebben zich hierbij mede op het standpunt gesteld dat deze bouwkavel niet voldoet aan het uitgangspunt bouwkavel op maat. Verweerders hebben daarnaast bij hun besluitvorming in aanmerking genomen dat niet is aangetoond waarom naast een bouwblok van 170 meter bij 110 meter waarop ruimte bestaat om naast de bestaande stallen nog een extra stal op te richten, een tweede, nog onbebouwd, bouwblok met een afmeting van 130 meter bij 125 meter noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering. Voorts achten zij niet aangetoond dat het aanhouden van bepaalde afstanden in verband met ontsmettingsgevaar het opnemen van een bebouwingspercentage noodzakelijk maakt.
2.7.3. De Afdeling overweegt dat voorafgaande aan het bestreden besluit verweerders agrarische bouwblokken hebben onderzocht overeenkomstig hetgeen in het streekplan is verwoord inzake het principe "bouwblok op maat". Zoals hiervoor reeds is overwogen acht de Afdeling het beleid inzake de omvang van agrarische bouwblokken niet onredelijk. Verweerders zijn daarbij tot de conclusie gekomen dat onder meer het aan appellant toegekende bouwblok te groot is. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onderzoek zodanige gebreken vertoont dat verweerders zich hierop bij het nemen van hun besluit niet hadden mogen baseren en dat de conclusie van verweerders onjuist is.
De Afdeling overweegt verder dat verweerders in de door appellant aangevoerde argumenten ten aanzien van dierenwelzijnseisen geen aanleiding behoefden te zien af te wijken van hun beleid. Niet is gebleken dat appellant door de onthouding van goedkeuring in zoverre onevenredig in zijn bedrijfsvoering zal worden geschaad.
Uit het vorenstaande volgt dat verweerders in redelijkheid het plan op dit punt in strijd met een goede ruimtelijke ordening hebben kunnen achten.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Verweerders hebben daarom in zoverre terecht goedkeuring onthouden aan het plan.
Het beroep van [appellant sub 11] is in zoverre ongegrond.
2.7.4. Ten aanzien van de door appellant gewenste mogelijkheid een glastuinbouwbedrijf op zijn perceel te vestigen, heeft de gemeenteraad zich op het standpunt gesteld geen nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven meer toe te staan vanwege de ernstige ruimtelijke, hydrologische en milieueffecten. Wel kan teeltondersteunend glas tot een omvang van
1.000 m2 binnen het bouwblok worden opgericht.
De Afdeling ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders niet met deze planregeling hebben kunnen instemmen. Zij hebben zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Verweerders hebben het bestreden planonderdeel daarom terecht goedgekeurd.
Gelet hierop is het beroep van [appellant sub 11] ook in zoverre ongegrond.
De beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 12] en [appellant sub 13]
2.8. [appellant sub 2] exploiteert een zeugen- en mestvarkenshouderij aan de [locatie 2] te Weert. Zijn beroep is gericht tegen de onthouding van goedkeuring door verweerders aan een deel van zijn agrarische bouwblok. Hij betoogt dat de uitbreiding van zijn bouwblok noodzakelijk is met het oog op dierenwelzijnseisen.
[appellant sub 12] exploiteert een tuinbouwbedrijf in combinatie met een kippen- en varkenshouderij aan de [locatie 3] te Weert. Zijn beroep is gericht tegen de onthouding van goedkeuring aan een deel van het aan zijn gronden toegekende bouwblok. Hij voert daartoe aan dat een uitbreiding van het bouwblok noodzakelijk is voor de ontwikkelingsmogelijkheden van zijn bedrijf. Ook hij stelt dat uitbreiding nodig is mede om te kunnen voldoen aan de toekomstige welzijnseisen voor dieren.
[appellant sub 13] exploiteert aan de [locatie 4] te Tungelroy een agrarisch bedrijf, bestaande uit een rundvee- en varkensbedrijf en een akkerbouwbedrijf. Zijn beroep is gericht tegen de onthouding van goedkeuring door verweerders aan gedeelten van zijn agrarische bouwblok. Appellant betoogt dat verweerders ten onrechte geen rekening hebben gehouden met de grootte van het bestaande bouwblok en de noodzakelijke ontwikkelingsmogelijkheden van zijn bedrijf. Hij wijst in dit verband op de dierenwelzijnseisen en in verband daarmee op zijn plannen voor een herindeling van zijn bedrijf. Voorts voert hij aan dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben onthouden aan het plandeel met de bestemming “Agrarisch bouwblok” voorzover liggend te zuiden van de Pleunenweg.
2.8.1. Aan de gronden waarop de beroepen van appellanten betrekking hebben, heeft de gemeenteraad de bestemming “Agrarisch bouwblok” toegekend.
2.8.2. Verweerders hebben deze plandelen in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en hebben hieraan mede gelet op het beleid inzake de omvang van agrarische bouwblokken gedeeltelijk goedkeuring onthouden. Zij hebben overwogen dat de in het plan voorziene uitbreidingsmogelijkheden van de bouwblokken te ruim zijn, gelet op de ligging in het landschappelijk waardevolle open akkercomplex. De uitbreidingen maken volgens verweerders een ingrijpende penetratie in het open akkercomplex mogelijk, die niet wordt gerechtvaardigd door de aanwezige agrarische belangen. Ten aanzien van de gronden van [appellant sub 13] ten zuiden van de Pleunenweg is ter zitting door verweerders benadrukt dat aan de op deze gronden gelegde bestemming "Agrarisch bouwblok" eveneens om voornoemde redenen goedkeuring is onthouden.
2.8.3. Verweerders hebben de omvang van de agrarische bouwblokken getoetst volgens het principe "bouwkavel op maat" uit het streekplan. Het bij dit principe behorende beleid, dat hierboven is weergegeven, acht de Afdeling niet onredelijk. Verweerders hebben in deze gevallen in redelijkheid aan hun beleid kunnen vasthouden. Zij hebben in de door appellanten aangevoerde argumenten ten aanzien van dierenwelzijnseisen geen aanleiding hoeven te zien af te wijken van dit beleid.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de bouwblokken liggen in een open akkercomplex. De Afdeling is van oordeel dat verweerders bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht hebben kunnen toekennen aan het belang dat is gediend bij het behoud en de versterking van de aanwezige openheid in dit gebied dan aan het belang van appellanten bij de in het plan voorziene omvang van de agrarische bouwblokken. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat appellanten door de onthouding van goedkeuring aan een gedeelte van de agrarische bouwblokken onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat, mocht het bouwblok in de loop van de planperiode niet toereikend blijken te zijn, het plan de mogelijkheid biedt om een vergroting of vormverandering van het agrarische bouwblok te verwezenlijken via de wijzigingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders.
Gelet op het voorgaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op deze punten anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben onthouden aan het plan.
De beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 12] en [appellant sub 13] zijn in zoverre ongegrond.
2.8.4. Verder voert [appellant sub 2] aan dat verweerders ten onrechte geen rekening hebben gehouden met het feit dat op de grond, waarop in het plan de uitbreiding van het bouwblok was voorzien, reeds een stal aanwezig is.
2.8.5. Ter zitting is gebleken dat op de gronden waaraan door verweerders goedkeuring is onthouden, gedeeltelijk een stal staat met een omvang van 44 x 27 meter, welke als varkensstal in gebruik is. Verweerders hebben, ofschoon ter zitting is gebleken dat zij bekend waren met het bestaan van deze stal, hiermee bij hun besluit tot onthouding van goedkeuring aan de uitbreiding van het agrarische bouwblok geen rekening gehouden.
Hieruit volgt dat het bestreden besluit, voorzover betrekking hebbend op het gedeelte van de gronden van appellant waaraan goedkeuring is onthouden en waarop reeds een stal is gebouwd, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in zoverre dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet gelet op het verhandelde ter zitting wat betreft dit deel van het bouwblok aanleiding zelf in de zaak te voorzien door alsnog goedkeuring te verlenen aan dit deel van het bouwblok.
2.8.6. [appellant sub 12] is voorts van mening dat de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid die het mogelijk maakt een bouwblok te vergroten en te veranderen onvoldoende zekerheden biedt.
Tenslotte kan appellant zich niet verenigen met het standpunt van de gemeenteraad geen glastuinbouw meer in het buitengebied toe te staan.
2.8.7. Wat betreft de nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven in het plangebied heeft de gemeenteraad besloten dit niet meer toe te staan vanwege de ernstige ruimtelijke, hydrologische en milieueffecten. Wel kan teeltondersteunend glas tot een omvang van 1.000 m2 binnen het bouwblok worden opgericht.
2.8.8. Verweerders hebben ingestemd met de door de gemeenteraad in het plan opgenomen regeling met betrekking tot het uitsluiten van nieuwvestiging van glastuinbouw.
2.8.9. Wat betreft het bezwaar van appellant met betrekking tot de uitsluiting van nieuwvestiging van glastuinbouw in het plangebied, verwijst de Afdeling naar hetgeen zij daarover bij de behandeling van het beroep van [appellant sub 11] heeft overwogen.
Voorts ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de door appellant bestreden wijzigingsbevoegheid onvoldoende zekerheid biedt. Zij neemt hierbij in aanmerking dat het uitsluitend mogelijk maken van uitbreidingen van het bouwblok middels een wijzigingsbevoegdheid tot doel heeft onder meer het dichtslibben van het buitengebied te voorkomen. Met deze wijzigingsbevoegheid wordt het mogelijk gemaakt een bouwblok aan te passen aan wijzigingen in de specifieke omstandigheden van een bedrijf. Daarbij dient een afweging plaats te vinden tussen het belang van een doelmatige bedrijfsontwikkeling en het behoud van de specifieke waarden in het gebied. In artikel 4.5.2. onder b, van de voorschriften waarin de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de vergroting/vormverandering van de bestemming "Agrarisch bouwblok" is verwoord, zijn toetsingscriteria opgenomen. Niet is gebleken dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat deze planregeling niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Verweerders hebben het plan in zoverre terecht goedgekeurd.
Het beroep van [appellant sub 12] is ook in zoverre ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 14]
2.9. [appellant sub 14] exploiteert een agrarisch bedrijf en beschikt over gronden die voornamelijk in gebruik zijn als akkerland aan de [locatie 5] en [locatie 6] te Weert. Hij is verder voornemens 400 schapen te gaan houden. Appellant heeft bezwaar tegen de gebrekkige onthouding van goedkeuring aan een deel van zijn gronden die grenzen aan het agrarisch bouwblok. Hij voert daartoe aan dat de onthouding van goedkeuring zoals aangegeven op de plankaart niet in overeenstemming is met de in het bestreden besluit verwoorde bedoeling van verweerders om goedkeuring te onthouden aan alle gronden waarop bedrijfsgebouwen en bouwwerken staan die ten onrechte buiten de bouwkavel liggen. Voorts is appellant van mening dat ten onrechte niet de bestemming "Agrarisch bouwblok" aan zijn bedrijfsweg is toegekend.
2.9.1. De gemeenteraad heeft aan de gronden van appellant de bestemmingen "Agrarisch bouwblok" en "Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarde" met de differentiaties "kleinschalig" en "bosrand" toegekend.
2.9.2. Verweerders hebben het plan gedeeltelijk in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben goedkeuring onthouden aan de plandelen die grenzen aan het bouwblok aan de [locatie 6], zoals aangegeven op de plankaart. Zij hebben daartoe overwogen dat niet alle aanwezige bedrijfsgebouwen en bouwwerken in het bouwblok zijn opgenomen. Verweerders achten dit niet in overeenstemming met het uitgangspunt bouwblok op maat nu appellant de opstallen nog steeds gebruikt voor agrarische doeleinden en niet is gebleken dat hij binnen afzienbare tijd daarmee zal stoppen en deze gebouwen zal slopen. Zij hebben verder ingestemd met de planregeling voor de gronden van appellant.
2.9.3. Ter zitting hebben verweerders verklaard dat de onthouding van goedkeuring zoals aangegeven op de plankaart ten onrechte niet alle bedrijfsbebouwing op de gronden van appellant omvat. Gelet hierop hebben verweerders het bestreden besluit in zoverre genomen in strijd met de hierbij te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 14] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd, voorzover verweerders goedkeuring hebben verleend aan de gronden met de bestemming "Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarde" waarop de bedrijfswoning en overige bedrijfsbebouwing van appellant staan. De Afdeling ziet gelet op het verhandelde ter zitting wat betreft dit plandeel aanleiding zelf in de zaak te voorzien door hieraan alsnog goedkeuring te onthouden.
2.9.4. Ten aanzien van het bezwaar van appellant dat aan zijn bedrijfswegen ten onrechte niet de bestemming "Agrarisch bouwblok" is toegekend, hebben verweerders overwogen dat de door appellant bedoelde wegen zijn gelegen binnen de bestemming "Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarde". Volgens verweerders zijn wegen voor agrarisch gebruik op grond van deze bestemming toegestaan. De Afdeling acht dit standpunt juist.
Gelet op het voorgaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Verweerders hebben het plan in zoverre terecht goedgekeurd.
Het beroep van [appellant sub 14] is in zoverre ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 17]
2.10. [appellant sub 17] exploiteert een pluimveebedrijf aan de [locatie 7] te Weert. Hij heeft bezwaar tegen de onthouding van goedkeuring aan een deel van het aan zijn gronden toegekende bouwblok. Appellant stelt ten eerste dat verweerders in hun besluitvorming ten onrechte ervan zijn uitgegaan dat hij een varkenshouderij heeft. Voorts stelt hij dat een uitbreiding van zijn stallen noodzakelijk is teneinde een volwaardig agrarisch bedrijf te kunnen voeren. Hij wenst in dit verband op korte termijn zijn bedrijf uit te breiden van 6.250 naar ongeveer 10.000 ouderdieren en daarnaast over te gaan op het houden van scharrelkippen waarvoor tevens extra ruimte nodig is. Uitbreiding naar het achterland zou tevens gunstig zijn voor het woon- en leefklimaat van de omringende burgerwoningen en leiden tot een efficiëntere bedrijfsinrichting. Voorts bestrijdt appellant dat de waarden van het Peelrestant door de gewenste uitbreiding zullen worden aangetast gelet op de afstand daarvan tot zijn bedrijf.
2.10.1. De gemeenteraad heeft aan de gronden van appellant de bestemmingen "Agrarisch bouwblok" en "Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarde" met de differentiatie "kleinschalig" toegekend.
2.10.2. Verweerders hebben het bestreden plandeel in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en hebben goedkeuring onthouden aan een deel van het aan appellant toegekende bouwblok. Zij stellen zich op het standpunt dat gelet op de ligging van de uitbreiding in het gebied met de bestemming "Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarde" met de differentiatie "kleinschalig", de uitbreidingsmogelijkheden te ruim zijn. Hierdoor wordt een ingrijpende penetratie in het kleinschalige gebied en een verdere uitbreiding richting Peelrestanten mogelijk gemaakt die niet wordt gerechtvaardigd door de aanwezige agrarische belangen.
2.10.3. De Afdeling stelt vast dat het perceel aan drie zijden wordt begrensd door burgerwoningen, zodat alleen in de richting van het kleinschalig gebied kan worden uitgebreid. In dat gebied wordt volgens de planvoorschriften onder meer het behoud en de versterking van het onbebouwde karakter, de kleinschaligheid en de hoge dichtheid aan kleine landschapselementen nagestreefd. Mede gezien het deskundigenbericht acht de Afdeling niet aannemelijk dat de door appellant gewenste uitbreiding de Peelrestanten op onevenredige wijze zullen schaden. Echter, vast staat dat de door appellant gewenste uitbreiding ten koste zal gaan van het kleinschalige gebied.
Wat betreft de belangen van appellant is de Afdeling, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, van oordeel dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de onthouding van goedkeuring aan een deel van het toegekende bouwblok appellant niet onevenredig in zijn bedrijfsvoering zal schaden. Niet is aannemelijk geworden dat daarop onvoldoende ruimte aanwezig is om de door appellant gewenste aanpassingen te verwezenlijken. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat, mocht het bouwblok in de loop van de planperiode niet toereikend blijken te zijn, het plan de mogelijkheid biedt om een vergroting of vormverandering van het agrarische bouwblok te verwezenlijken via de wijzigingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders.
Gelet hierop hebben verweerders bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang dat is gediend bij het behoud van de landschappelijke waarden dan aan de belangen van appellant.
Ten aanzien van de aard van het bedrijf hebben verweerders gesteld dat abusievelijk in het bestreden besluit is gesproken van een varkensbedrijf. Het standpunt van verweerders dat deze verschrijving niet van invloed is op het ruimtelijke beslag van de gewenste uitbreiding, acht de Afdeling niet onaannemelijk.
Gelet op het voorgaande hebben verweerders het plan in zoverre in redelijkheid in strijd met een goede ruimtelijke ordening kunnen achten.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Verweerders hebben daarom in zoverre terecht goedkeuring onthouden aan het plan.
Het beroep van [appellant sub 17] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 9]
2.11. [appellant sub 9] exploiteert aan de [locatie 8] te Weert een gemengd agrarisch bedrijf, bestaande uit een akker-, rundvee- en varkensbedrijf. Het beroep van appellant is gericht tegen de onthouding van goedkeuring door verweerders aan een deel van zijn agrarisch bouwblok. Appellant betoogt dat een groter agrarisch bouwblok noodzakelijk is voor zijn bedrijfsvoering. Hij stelt zich op het standpunt dat verweerders onvoldoende gewicht hebben toegekend aan zijn belangen bij groei van het bedrijf. Verder voert hij aan dat de toeneming van het bedrijfsareaal per saldo gering zal zijn, aangezien een aanzienlijk deel van de bestaande bedrijfsopstallen in de omgeving zal worden gesloopt.
2.11.1. Aan de gronden waarop het beroep van appellant betrekking heeft, heeft de gemeenteraad de bestemming "Agrarisch bouwblok" toegekend.
2.11.2. Verweerders hebben dit plandeel in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben mede gelet op het beleid inzake de omvang van agrarische bouwblokken goedkeuring onthouden aan een deel van het agrarisch bouwblok van appellant. Zij hebben overwogen dat de in het plan voorziene uitbreidingsmogelijkheden van het bouwblok te ruim zijn, gelet op de ligging van de gronden nabij de bestemming "Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarde" met de differentiatie "nat kleinschalig gebied" en de nadere aanduiding "gebied met kwetsbaar reliëf". De uitbreiding maakt volgens verweerders een ingrijpende penetratie in het nat kleinschalig gebied mogelijk, die niet wordt gerechtvaardigd door de aanwezige agrarische belangen.
2.11.3. Verweerders hebben de omvang van het agrarische bouwblok getoetst volgens het principe "bouwkavel op maat" uit het streekplan. Het bij dit principe behorende beleid, dat hierboven is weergegeven, acht de Afdeling niet onredelijk. Verweerders hebben in dit geval in redelijkheid aan hun beleid kunnen vasthouden. Uit de stukken en uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat het bouwblok van appellant ligt in het beekdal van de Leukerbeek met een karakteristiek en kwetsbaar reliëf en grotendeels wordt omsloten door nat, kleinschalig agrarisch gebied. Verweerders hebben bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang dat is gediend bij het behoud en de versterking van de aanwezige waarden in dit gebied dan aan het belang van appellant bij de in het plan voorziene omvang van zijn agrarische bouwblok. Zij hebben zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheid dat in de omgeving van het bedrijf van appellant bedrijfsopstallen worden gesloopt niet met zich brengt dat hierom aan appellant een groter bouwblok zou moeten worden toegekend. Verder is niet gebleken dat appellant door de onthouding van goedkeuring aan een gedeelte van zijn agrarische bouwblok onevenredig in zijn bedrijfsvoering zal worden geschaad. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat, mocht het bouwblok in de loop van de planperiode niet toereikend blijken te zijn, het plan de mogelijkheid biedt om een vergroting of vormverandering van het agrarische bouwblok te verwezenlijken via de wijzigingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders.
Gelet op het voorgaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben onthouden aan het plan.
Het beroep van [appellant sub 9] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 15]
2.12. [appellant sub 15] exploiteert een varkenshouderij aan de [locatie 9] te Weert. Het beroep van appellant is gericht tegen de onthouding van goedkeuring door verweerders aan het agrarische bouwblok op zijn perceel. Appellant betoogt dat hij zijn varkenshouderij in verband met de stankcirkel alleen kan uitbreiden recht achter de huidige bebouwing. Hiervoor acht hij het in geding zijnde agrarische bouwblok noodzakelijk. Verder beroept appellant zich op het gelijkheidsbeginsel. Appellant wijst in dat verband op het op [locatie 10] gevestigde nertsenbedrijf, waarvan het bouwblok ongeveer even ver indringt in het achterliggende landschap.
2.12.1. Aan de gronden waarop het beroep van appellant betrekking heeft, heeft de gemeenteraad de bestemming "Agrarisch bouwblok" toegekend.
2.12.2. Verweerders hebben dit plandeel in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en hebben hieraan mede gelet op het beleid inzake de omvang van agrarische bouwblokken goedkeuring onthouden. Zij hebben overwogen dat de in het plan voorziene uitbreidingsmogelijkheden van het bouwblok te ruim zijn, gelet op de ligging van de gronden nabij plandelen met de bestemming "Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarde" met de differentiatie "kleinschalig gebied". De uitbreiding maakt volgens verweerders een ingrijpende penetratie in het kleinschalig gebied mogelijk, die niet wordt gerechtvaardigd door de aanwezige agrarische belangen.
2.12.3. Verweerders hebben de omvang van het agrarische bouwblok getoetst volgens het principe "bouwkavel op maat" uit het streekplan. Het bij dit principe behorende beleid, dat hierboven is weergegeven, acht de Afdeling niet onredelijk. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de gronden van appellant nabij een kleinschalig agrarisch gebied liggen. De Afdeling overweegt dat, mede gelet op hetgeen is vermeld in het deskundigenbericht, verweerders bij hun standpunt dat het gehele bouwblok, met inbegrip van het bouwblok zoals dit was vastgesteld op grond van het vorige plan, ingrijpend penetreert in het kleinschalige gebied niet hebben betrokken de omstandigheid dat nabij het bedrijf van appellant een nertsenfarm is gevestigd. Deze nertsenfarm heeft een agrarisch bouwblok dat ongeveer even ver indringt in het achterliggende kleinschalige gebied als het bouwblok van appellant. Voorts hebben verweerders ter zitting medegedeeld dat zij niet de bedoeling hebben gehad aan het gehele bouwblok goedkeuring te onthouden, doch dat dit blijkens de plankaart ten onrechte toch is gebeurd.
Gelet op het vorenstaande hebben verweerders het bestreden besluit in zoverre genomen in strijd met de hierbij te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 15] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd, voorzover verweerders goedkeuring hebben onthouden aan het plandeel met de bestemming “Agrarisch bouwblok” aan de [locatie 9].
Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden van appellant geen bespreking.
Het beroep van [appellant sub 16]
2.13. [appellant sub 16] exploiteert een vleesvarkenshouderij en een tuinbouwbedrijf aan de [locatie 11] te Stramproy. Hij heeft bezwaar tegen de aan zijn gronden toegekende bestemmingen. Appellant is van mening dat het toegekende bouwblok geen ruimte laat voor de noodzakelijke uitbreiding van de varkenshouderij en de verdere ontwikkeling van de plantenkwekerij. Hij is verder van mening dat een differentiatie dient te worden aangebracht in zijn bouwblok vanwege de aanwezigheid van twee volwaardige bedrijfstakken. Voorts wenst hij permanent teeltondersteunende voorzieningen op een onbebouwde kavel te kunnen oprichten. Appellant heeft tenslotte bezwaar tegen het in het plan opgenomen aanlegvergunningenstelsel, met name voor wat betreft de aanleg van drainage.
2.13.1. De gemeenteraad heeft aan de gronden van appellant de bestemmingen "Agrarisch bouwblok" en "Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarde" met de differentiatie "kleinschalig gebied" toegekend.
2.13.2. Verweerders hebben met deze bestemmingsregelingen ingestemd met uitzondering van de differentiatie "kleinschalig gebied" dat is toegekend aan het perceel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarde" dat direct grenst aan het bouwblok van appellant en aan planvoorschriften betreffende het oprichten van teeltondersteunende voorzieningen. Verweerders stellen zich verder op het standpunt dat het aan de gronden van appellant toegekende bouwblok nog voldoende ruimte bevat voor bedrijfsontwikkeling. Voorts achten zij het aanlegvergunningvereiste voor de aanleg van drainage gelet op de waarden in het gebied gerechtvaardigd.
2.13.3. Zoals de Afdeling reeds heeft overwogen, acht zij het beleid inzake de omvang van agrarische bouwblokken niet onredelijk. Het beroep van appellant geeft geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in dit geval niet aan hun beleid hebben kunnen vasthouden. Mede gezien het verhandelde ter zitting is niet aannemelijk geworden dat het aan appellant toegekende bouwblok van 2,1 hectare onvoldoende ruimte biedt om aan mogelijke eisen te voldoen wat betreft de verruiming van het vloeroppervlak per dier en wat betreft eventuele extra ruimte voor mestopslag. Ook is niet gebleken dat het toegekende bouwblok na de bouw van de door appellant gewenste spoellijn voor zijn tuinbouwbedrijf te krap zou zijn en appellant onevenredig in zijn bedrijfsvoering wordt geschaad. In het plan is voorts de meergenoemde wijzigingsbevoegdheid opgenomen waardoor mogelijk wordt gemaakt een bouwblok aan te passen aan wijzigingen in de specifieke omstandigheden van een bedrijf.
Wat betreft de door appellant gewenste differentiatie in het aan hem toegekende bouwblok, hebben verweerders gewezen op het provinciale beleid inzake het bouwblok op maat, hetgeen onder meer betekent dat een bedrijf als totaal wordt bezien. Dit beleidsuitgangspunt is niet onredelijk. Verweerders hebben het plan in zoverre terecht in overeenstemming met het beleid geacht. Niet is gebleken dat verweerders in dit geval niet in redelijkheid aan dit beleid hebben kunnen vasthouden.
Uit de stukken blijkt dat de gronden van appellant waaraan geen goedkeuring is onthouden worden gekenmerkt door verspreide landschapselementen die van betekenis zijn als amfibieën- en struweelvogelbiotoop. Voorts maken de gronden deel uit van de provinciale ecologische structuur. Ingevolge plankaart 2: “Ontwikkelingen” is het gebied tevens aangewezen als kwelgebied. Ter bescherming van de in het gebied aanwezige landschaps- en natuurwaarden is een aanlegvergunningenstelsel in de voorschriften opgenomen.
Verweerders hebben bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang dat is gediend bij de bescherming van de aanwezige landschaps- en natuurwaarden. Niet is aannemelijk geworden dat appellant door deze bestemmingsregeling op onevenredige wijze in zijn bedrijfsvoering zal worden geschaad.
Gelet op het voorgaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant in dit verband heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Verweerders hebben het plan in zoverre terecht goedgekeurd.
Het beroep van [appellant sub 16] is in zoverre ongegrond.
2.13.4. Ten aanzien van de wens van appellant permanent teeltondersteunende voorzieningen op een onbebouwde kavel te kunnen oprichten, overweegt de Afdeling het volgende.
Verweerders voeren een stringent beleid betreffende het oprichten van teeltondersteunende voorzieningen. Dit beleid komt de Afdeling niet onredelijk voor. Het beroep van appellant geeft geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in dit geval niet in redelijkheid aan het beleid hebben kunnen vasthouden.
Verweerders hebben zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan opgenomen voorschriften met betrekking tot de oprichting van teeltondersteunende voorzieningen in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant in dit verband heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Verweerders hebben in zoverre terecht goedkeuring onthouden aan het plan.
Het beroep van [appellant sub 16] is ook in zoverre ongegrond.
Ter zitting hebben verweerders overigens aangegeven open te staan voor overleg met appellant op dit punt.
Beroepen tegen plandelen met de bestemming "Glastuinbouw"
2.14. [appellant sub 1], de Dorspraad en [appellant sub 8] hebben bezwaren tegen de toekenning van een agrarisch bouwblok ter grootte van 11 hectare ten behoeve van glastuinbouw aan een perceel aan de Bocholterweg en de Bergheisteeg te Weert. Zij zijn van mening dat een kassencomplex van deze omvang in strijd is met het streekplan en met de paraplunota Gewest Midden-Limburg (hierna: paraplunota). Appellanten voeren aan dat het landschap op onaanvaardbare wijze zal worden aangetast. [appellant sub 8] stelt tevens dat met de toekenning van een bouwblok van 11 hectare wordt afgeweken van het provinciale beleid een bouwblok op maat toe te kennen nu de aanvraag voor een bouwvergunning slechts 5,5 hectare glas betreft. [appellant sub 1], die een hoveniersbedrijf exploiteert dat grenst aan voornoemd bouwblok, heeft aangevoerd dat geen rekening is gehouden met de afwateringsloot die dwars door de kavel loopt. Verder vreest hij in zijn woongenot en bedrijfsvoering te worden geschaad door de aanwezigheid van het kassencomplex.
De Dorpsraad is van mening dat het kassencomplex een negatief effect zal hebben op de aantrekkelijkheid van de woningbouwlocatie aan de Bergheisteeg waarop ruimte is voor 12 tot 14 woningen.
2.14.1. De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het plan aan de door appellanten bedoelde gronden de bestemming "Agrarisch Bouwblok" met de aanduiding "*- glastuinbouw" toegekend.
2.14.2. Verweerders hebben geen reden gezien de beslissing van de gemeenteraad in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben dit gedeelte van het plan goedgekeurd.
2.14.3. In het streekplan is een aantal centrumgebieden voor glastuinbouw aangewezen waarbinnen ruime mogelijkheden worden geboden voor de ontwikkeling van glastuinbouw. Het betrokken perceel ligt in een agrarisch gebied dat voor glastuinbouw niet als centrumgebied is aangewezen. In een dergelijk gebied zijn in principe de mogelijkheden voor normale bedrijfsontwikkeling van toepassing na een afweging op plaatselijk niveau. Wat betreft glastuinbouw kan in beginsel een bouwkavel van maximaal 3 hectare worden toegekend. Dit beleid is niet onredelijk.
Blijkens het streekplan kan van genoemde beleidsuitspraken worden afgeweken door gedeputeerde staten. Gebruik van deze bevoegdheid kan blijken uit gemotiveerde besluiten zoals de goedkeuring van bestemmingsplannen. Afhankelijk van de mate van afwijking zullen gedeputeerde staten advies inwinnen van de Provinciale Planologische Commissie dan wel de Vaste Statencommissie voor Ruimtelijke Ordening.
De Afdeling stelt vast dat het oppervlak van het bouwblok van 11 hectare ten behoeve van glastuinbouw zoals opgenomen in het plan in grote mate afwijkt van de in het streekplan in beginsel toegestane oppervlakte. Weliswaar hebben verweerders ten aanzien van het plan op dit punt advies ingewonnen van de Provinciale commissie gemeentelijke plannen, echter ter zitting is komen vast te staan dat zij de afwijkingsprocedure als bedoeld in het streekplan niet hebben gevolgd. Verweerders hebben gesteld dat zij daarvan hebben afgezien omdat reeds een bouwaanvraag op 28 januari 1998 bij het gemeentebestuur is ingediend en het voorbereidingsbesluit met betrekking tot het voorliggende bestemmingsplan op 4 maart 1998 in werking is getreden. De bouwaanvraag moest worden getoetst aan het destijds geldende bestemmingsplan en was daarmee in overeenstemming. Verweerders hebben tevens om deze reden afgezien van een inhoudelijke behandeling van de bezwaren van appellanten tegen het kassencomplex. Naar het oordeel van de Afdeling laten deze omstandigheden de verplichting tot het volgen van de voorgeschreven afwijkingsprocedure onverlet.
Hieruit volgt dat het bestreden besluit op dit punt is genomen in strijd met artikel 4a, achtste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
De beroepen van [appellant sub 1] en de Dorpsraad in hun geheel en [appellant sub 8] in zoverre zijn gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd voorzover goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch bouwblok" en de aanduiding "*-glastuinbouw" aan de Bochholterweg en de Bergheisteeg te Weert.
Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden van appellanten geen bespreking.
Het beroep van [appellant sub 8] voor het overige
2.15. [appellant sub 8] exploiteert een agrarisch bedrijf bestaande uit een zeugenhouderij en een akkerbouwbedrijf aan de [locatie 12] te Weert. Appellante heeft er bezwaar tegen dat de woning [locatie 13] wordt inbegrepen in het bouwblok dat is toegekend aan [locatie 12].
2.15.1. De gemeenteraad heeft naar aanleiding van de zienswijze van appellante waarin zij aangaf dat zij het agrarische bedrijf Zoomweg 36 met uitzondering van de bedrijfswoning had gekocht, overwogen dat de agrarische bedrijven aan de [locatie 13] en [locatie 12] als één bedrijf moeten worden gezien. Om die reden en ook vanuit milieuoogpunt dient de woning aan de [locatie 13] als bedrijfswoning te worden beschouwd.
2.15.2. Verweerders hebben ingestemd met dit standpunt van de gemeenteraad. Zij hebben verder geconstateerd dat de gemeenteraad abusievelijk heeft verzuimd de plankaart in die zin aan te passen dat de aanduiding "burgerwoning" op het perceel [locatie 13] is vervangen door de aanduiding "bedrijfswoning toegestaan". Verweerders hebben derhalve goedkeuring onthouden aan de aanduiding "burgerwoning" op de plankaart.
2.15.3. Ter zitting is komen vast te staan dat de woning [locatie 13] als burgerwoning wordt bewoond en dat de eigenaar [naam] geen betrokkenheid heeft met het bedrijf van appellante en evenmin zelf een agrarisch bedrijf ter plaatse voert. Naar het oordeel van de Afdeling blijkt niet dat verweerders het voorgaande bij hun beoordeling hebben betrokken. Gelet hierop hebben verweerders het bestreden besluit in zoverre genomen in strijd met de hierbij te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 8] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd, voorzover verweerders goedkeuring hebben onthouden aan het plandeel met de aanduiding "burgerwoning" aan de [locatie 13] te Weert.
Het beroep van [appellant sub 5]
2.16. [appellant sub 5] wenst de mogelijkheid om op een gedeelte van haar perceel kadastraal bekend gemeente Weert, sectie […], no. […], aan de Zoomweg, een woning te bouwen. Zij heeft bezwaren tegen de begrenzing van het plan. Appellante heeft aangevoerd dat uit een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 8 mei 1992 inzake ruilverkaveling blijkt dat de gemeente destijds het perceel kennelijk als een potentiële bouwlocatie beschouwde. Ook zou volgens het voorontwerp-structuurplan 1998 van de gemeente Weert ter plaatse een woonbestemming zijn toegekend. Gelet op de ligging van het perceel nabij de kern Altweerterheide acht zij een woonbestemming aangewezen. Appellante is tenslotte van mening dat het bestreden besluit op dit punt in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
2.16.1. De gemeenteraad heeft aan dit perceel de bestemming "Agrarisch gebied" met de differentiatie "kernrandgebied" toegekend. Daarbij heeft de gemeenteraad onder meer overwogen dat de plangrens van het bestemmingsplan wordt afgestemd op de plangrens van het bestemmingsplan "Altweerterheide". Aangezien de ontwikkeling en uitbreiding van het kerkdorp in een ander dan zuidwaartse richting is geprojecteerd, wordt de plangrens aan de zuidzijde ter hoogte van de Zoomweg niet gewijzigd. Voorts heeft hij gewezen op het provinciale beleid nieuwbouw van burgerwoningen in het buitengebied tegen te gaan.
2.16.2. Verweerders hebben de door de gemeenteraad getroffen regeling niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en hebben het plan op dit punt goedgekeurd. Zij hebben zich onder meer op het standpunt gesteld dat het perceel feitelijk deel uitmaakt van het buitengebied. Verweerders hebben bij hun beoordeling het provinciale beleid met betrekking tot het weren van woningen in het buitengebied betrokken.
2.16.3. De Afdeling stelt voorop dat gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de gemeenteraad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zover dat de gemeenteraad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht. De Afdeling is van oordeel dat verweerders zich in dit geval in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het voorgaande zich hier niet voordoet. De omstandigheid dat het perceel tegen de kern van Altweerterheide ligt, maakt dit oordeel niet anders.
Wat betreft de door appellante genoemde uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Roermond, overweegt de Afdeling dat de keuze voor een bepaalde bestemming van gronden in de procedure in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening dient te worden gemaakt. Uit de stukken blijkt voorts dat de plankaart behorende bij het voorontwerp-structuurplan in die zin is aangepast dat onder meer het perceel van appellante niet meer is aangeduid als woongebied.
De Afdeling acht het provinciale beleid dat erop is gericht het bouwen van burgerwoningen in het buitengebied tegen te gaan niet onredelijk. Verweerders hebben het plan in zoverre terecht in overeenstemming met dit beleid geacht. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in dit geval niet in redelijkheid aan dit beleid hebben kunnen vasthouden.
Ten aanzien van de door appellante gemaakte vergelijking met het perceel tussen de woning aan de [locatie 14] en het bos, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat die situatie zodanig overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie, dat verweerders om deze reden niet hebben kunnen instemmen met het plan.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Gelet op het voorgaande hebben verweerders het plan op dit punt terecht goedgekeurd.
Het beroep van [appellant sub 5] is ongegrond.
Het beroep van [appellanten sub 18]
2.17. [appellanten sub 18] beschikken over een perceel aan de Laagheideweg, kadastraal bekend gemeente Weert, sectie […], nrs. […] en […]. Zij willen op dit perceel de mogelijkheid hebben om een nieuw agrarisch bedrijf te vestigen. In verband hiermee stellen zij dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben onthouden aan de wijzigingsbevoegdheid in artikel 4.5.2., onder a, van de planvoorschriften, voorzover betrekking hebbend op gebieden die in het streekplan zijn aangeduid als agrarisch gebied met weinig bebouwing. Zij stellen verder dat de intekening op de plankaart van het gebied waarop de onthouding van goedkeuring betrekking heeft, te grof is.
2.17.1. Verweerders hebben dit planvoorschrift in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben overwogen dat de planvoorschriften onvoldoende waarborgen geven om de blijvende openheid van gebieden, die overeenkomen met gebieden die in het streekplan zijn aangeduid als agrarisch gebied met weinig bebouwing, veilig te stellen. De gebieden, waarop de onthouding van goedkeuring aan het planvoorschrift betrekking heeft, hebben verweerders op de plankaarten omkaderd met een blauwe omlijning. Voor de exacte begrenzing op perceelsniveau hebben zij rekening gehouden met de situatie ter plaatse en zich georiënteerd aan logische grenzen in het landschap.
2.17.2. Het streekplanbeleid voor het landschap in gebieden met een agrarische functie is ingedeeld in verschillende categorieën. Het doel van de beleidscategorie agrarisch gebied met weinig bebouwing is het in stand houden en ontwikkelen van het bebouwingsarme karakter en de rust, gecombineerd met bedrijfsontwikkeling in de agrarische sector met een zo laag mogelijke bebouwingsdichtheid. Voorzover hier van belang geldt als beleidslijn in deze categorie onder meer het uitsluiten van vestiging van agrarische bedrijven. In bepaalde deelgebieden is echter, na afweging op plaatselijk niveau, het vestigen van een enkel melkveehouderijbedrijf wel mogelijk. De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk.
Artikel 4.5.2., onder a, van de planvoorschriften maakt het mogelijk dat zich in gebieden die in het streekplan behoren tot voornoemde categorie, onder bepaalde voorwaarden ook andere agrarische bedrijven kunnen vestigen dan een enkel melkveehouderijbedrijf. Verweerders hebben het plan in zoverre terecht in strijd met het provinciale beleid geacht. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in dit geval niet aan dit beleid hebben kunnen vasthouden. Zij overweegt daartoe dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de voorwaarden, die het bestemmingsplan verbindt aan de nieuwvestiging van agrarische bedrijven in het agrarisch gebied, onvoldoende waarborgen bieden om de doelstelling in het streekplan te kunnen verwezenlijken. De Afdeling is verder van oordeel dat verweerders de gebieden, waarop de onthouding van goedkeuring aan het planvoorschrift betrekking heeft en die overeenkomen met de aanduiding agrarisch gebied met weinig bebouwing in het streekplan, in redelijkheid van de aangebrachte begrenzing hebben kunnen voorzien.
Gelet op het voorgaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit planvoorschrift, voorzover betrekking hebbend op gebieden die in het streekplan zijn aangeduid als agrarisch gebied met weinig bebouwing, in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben onthouden aan het plan.
Het beroep van [appellanten sub 18] is ongegrond.
De beroepen met betrekking tot percelen aan de Ellerweg
2.18. [appellant sub 19], [appellant sub 20] en [appellant sub 21] bezitten percelen landbouwgrond aan de Ellerweg te Stramproy. De percelen grenzen in het noordwesten aan de Tungelroyse beek. Appellanten kunnen zich niet verenigen met de bestemming die aan een strook van 50 meter breed langs de Tungelroyse beek is toegekend, omdat volgens hen in het gebied geen of onvoldoende waarden aanwezig zijn die een natuur- en landschapsbestemming rechtvaardigen. Verder stellen zij dat zij in hun bedrijfsvoering worden belemmerd als gevolg van de toegekende bestemming, waardoor zij inkomsten derven. Zij vrezen waardevermindering van hun percelen. Appellanten voeren voorts aan dat de plankaart, voor wat betreft de rest van hun percelen niet overeenstemt met hetgeen door de gemeenteraad in de reactie op hun zienswijze is toegezegd.
2.18.1. De gemeenteraad heeft aan een strook van 50 meter breed langs de Tungelroyse beek de bestemming "Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarde" met de differentiatie "nat en kleinschalig gebied" en de aanduiding "gebied met kwetsbaar reliëf" toegekend. Aan de overige perceelsgedeelten heeft de gemeenteraad de bestemming "Agrarisch gebied” met de differentiatie “open gebied”, volgens het renvooi behorend bij de bestemming "Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarde", alsmede de aanduiding "gebied met kwetsbaar reliëf" toegekend.
2.18.2. Verweerders hebben goedkeuring onthouden aan het gedeelte van de percelen met bestemming "Agrarisch gebied", gelegen tussen [locatie 15] en [locatie 16]. Zij hebben hierbij in aanmerking genomen dat de plankaart op dit punt tot een ontoelaatbare rechtsonzekerheid leidt, aangezien de plankaart niet overeenstemt met het daarbij behorende renvooi. Voor het overige hebben verweerders dit plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht. Zij hebben overwogen dat de actuele waarden van de Tungelroyse beek en het direct omliggende gebied beschermd dienen te worden, gelet op de omstandigheid dat de beek en het direct omliggende gebied deel uitmaken van de provinciale ecologische structuur.
2.18.3. De Afdeling overweegt allereerst dat voldoende aannemelijk is geworden dat de bestreden plandelen nabij de Tungelroyse beek worden gekenmerkt door landschaps- en natuurwaarden. In het streekplan is de Tungelroyse beek aangewezen als ecologische verbindingszone en maakt deze tezamen met de daaraan grenzende zone als zodanig onderdeel uit van de provinciale ecologische structuur. Het provinciale beleid met betrekking tot ecologische verbindingszones heeft als doelstelling het behoud van intrinsieke natuurwaarden en het bieden van migratieroutes voor flora en fauna tussen bos- en natuurgebieden. Deze doelstelling wordt onder meer nagestreefd door het natuurlijke karakter van beken te herstellen, oevers en bermen natuurgericht in te richten en te beheren, poelen en andere kleine landschapselementen aan te leggen en in stand te houden en nieuwe bebouwing en infrastructuur te weren. Dit beleid acht de Afdeling niet onredelijk. Niet is gebleken dat verweerders in dit geval niet in redelijkheid aan dit beleid hebben kunnen vasthouden.
In het plan is voor de uitvoering van bepaalde werken en werkzaamheden op gronden met de bestemming "Agrarisch gebied" en "Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarde" een aanlegvergunningstelsel opgenomen. Dit stelsel geldt niet voor werken of werkzaamheden welke betreffen het normale onderhoud en/of plaatsvinden in het kader van een normale agrarische bedrijfsexploitatie. Gelet hierop hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat hun agrarische bedrijfsvoering door de in het plan vervatte regeling, waarbij aan hun percelen twee verschillende bestemmingen zijn toegekend, onevenredig wordt belemmerd. Niet gebleken is immers dat het plan het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden, al dan niet na verlening van een aanlegvergunning, onmogelijk maakt.
Wat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de percelen van appellanten betreft, bestaat geen grond voor het oordeel dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat verweerders hieraan in redelijkheid een doorslaggevend gewicht hadden moeten toekennen.
Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
De beroepen van [appellant sub 19], [appellant sub 20] en [appellant sub 21] zijn in zoverre ongegrond.
2.18.4. Blijkens de plankaart is aan een gedeelte van de percelen van voornoemde appellanten de bestemming "Agrarisch gebied" toegekend. Daarbij is de differentiatie "open gebied" toegekend, welke volgens het renvooi echter behoort bij de bestemming "Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarde". De gemeenteraad heeft dit miskend. Verweerders hebben in het bestreden besluit wegens de hierdoor ontstane ontoelaatbare rechtsonzekerheid goedkeuring onthouden aan dit plandeel, echter alleen wat betreft het perceel tussen [locatie 15] en [locatie 16]. Ten onrechte hebben verweerders nagelaten eveneens goedkeuring te onthouden aan dit plandeel, wat betreft de percelen tussen [locatie 17] en [locatie 18].
Gelet op het vorenstaande is het plan in zoverre vastgesteld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Door het plan, voorzover betrekking hebbend op de percelen gelegen tussen [locatie 17] en [locatie 18], niettemin goed te keuren, hebben verweerders in strijd gehandeld met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepen van [appellant sub 19], [appellant sub 20] en [appellant sub 21] zijn in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit op dit punt dient te worden vernietigd. Uit het voorgaande volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan evengenoemd plandeel met de bestemming “Agrarisch gebied” en de differentiatie “open gebied”, wat betreft de percelen tussen [locatie 17] en [locatie 18].
Het beroep van [appellant sub 3]
2.19. [appellant sub 3] exploiteert aan de [locatie 19] te Stramproy als nevenactiviteit naast zijn pensioen een agrarisch bedrijf van beperkte omvang. Het beroep van appellant is gericht tegen de op zijn perceel gelegde aanduiding "burgerwoning". In het vorige plan was aan zijn perceel de bestemming "Agrarisch bouwblok" toegekend, welke bestemming hij wil behouden. Appellant doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel en betoogt in verband daarmee dat aan andere bestaande bedrijven met minder dan 10 NGE (Nederlandse Grootte Eenheid), in het bijzonder het bedrijf aan de [locatie 20], wel een agrarisch bouwblok is toegekend.
2.19.1. Aan de gronden waarop het beroep van appellant betrekking heeft, heeft de gemeenteraad de bestemming "Agrarisch gebied" met de differentiatie "kernrandgebied" en de aanduiding "burgerwoning" toegekend. Aangezien het bedrijf van appellant minder dan 10 NGE heeft, heeft de gemeenteraad aan het perceel van appellant geen agrarisch bouwblok toegekend.
2.19.2. Verweerders hebben dit plandeel niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben overwogen dat het bedrijf van appellant een zeer ondergeschikte nevenactiviteit is, aangezien het bedrijf minder dan 10 NGE heeft. Gelet daarop en gezien de beleidsuitgangspunten in de paraplunota hebben zij goedkeuring verleend aan dit plandeel.
2.19.3. Blijkens de toelichting bij het bestemmingsplan zijn in de paraplunota beleidsuitgangspunten bepaald welke, samen met rijks-, provinciaal, regionaal en overig gemeentelijk beleid de basis vormen voor de bestemmingsplannen buitengebied voor een aantal gemeenten in deze regio, waaronder de gemeente Weert. In de paraplunota is onder meer als uitgangspunt bepaald dat aan agrarische bedrijven met minder dan 10 NGE zonder perspectief dat de norm van 10 NGE op afzienbare termijn zal worden gehaald, geen agrarisch bouwblok wordt toegekend. De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk. Niet is gebleken dat verweerders in dit geval niet in redelijkheid aan dit beleid hebben kunnen vasthouden.
Uit de stukken, waaronder het deskundigenbericht, en het verhandelde ter zitting is gebleken dat appellant zijn bedrijfsactiviteiten in de loop der jaren geleidelijk heeft beperkt. Appellant heeft nog 4 hectare landbouwgrond en is gestopt met de veehouderij. Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het bedrijf van appellant beschouwd moet worden als een ondergeschikte nevenactiviteit. In verband daarmee hebben zij tevens in redelijkheid kunnen instemmen met het toekennen van een bestemming met een aanduiding, passend bij de hoofdactiviteit wonen.
Ten aanzien van de door appellant gemaakte vergelijking met het bedrijf aan de [locatie 20] overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat die situatie zodanig overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie, dat verweerders om deze reden niet hebben kunnen instemmen met het plan.
Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
Het beroep van [appellant sub 3] is, voorzover ontvankelijk, ongegrond.
2.20. Verweerders dienen ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 8], [appellant sub 10],
[appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 19], [appellant sub 20] en [appellant sub 21] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van het beroep van de Dorpsraad is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Wat betreft de overige beroepen bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 4] en [appellant sub 6] in hun geheel en [appellant sub 3] voorzover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied" en de differentiatie "kernrandgebied" en de plangrens ter plaatse van zijn perceel, kadastraal bekend gemeente Stramproy, sectie […], nummer […], niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], de Dorpsraad, [appellant sub 8], [appellant sub 10] en [appellant sub 15] in hun geheel en [appellant sub 2], [appellant sub 14], [appellant sub 19], [appellant sub 20] en [appellant sub 21] gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Limburg van 14 december 1999, kenmerk 99/57486M, voorzover daarbij goedkeuring is onthouden aan:
1. het plandeel met de bestemming "Agrarisch bouwblok" wat betreft de gronden van [appellant sub 10] aan de Soutsweg te Stramproy;
2. het plandeel met de bestemming"Agrarisch bouwblok" wat betreft de gronden van [appellant sub 2] aan de [locatie 2] te Weert voorzover het betreft het deel waarop een stal van 44 x 27 meter staat;
3. het plandeel met de bestemming “Agrarisch bouwblok” aan de [locatie 9] te Weert;
4. het plandeel met de aanduiding "burgerwoning" aan de [locatie 13] te Weert;
en goedkeuring is verleend aan:
5. het plandeel met de bestemming "Agrarisch bouwblok" en de aanduiding "*- glastuinbouw" aan de Bochholterweg en de Bergheisteeg te Weert;
6. het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarde" wat betreft de gronden van [appellant sub 14] voorzover daarop de bedrijfswoning en bedrijfsbebouwing van appellant staan;
7. het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied" met de differentiatie "open gebied" wat betreft de percelen tussen [locatie 17] en [locatie 18] te Stramproy;
IV. onthoudt goedkeuring aan de onder III.6. en III.7. genoemde plandelen;
V. verleent goedkeuring aan het onder III.1. genoemde plandeel voorzover het betreft het deel van het bouwblok waarop de loods staat en aan het onder III.2. genoemde plandeel;
VI. bepaalt dat deze uitspraak wat betreft de onder III.2., III.6. en III.7. genoemde plandelen en het onder III.1. genoemde plandeel voorzover het betreft het deel van het bouwblok waarop de loods staat in de plaats treedt van het onder III. vermelde besluit;
VII. verklaart de beroepen van [appellant sub 5], [appellant sub 9], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 13], [appellant sub 16], [appellant sub 17] en [appellanten sub 18] in hun geheel en [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 14], [appellant sub 19], [appellant sub 20] en [appellant sub 21] voor het overige ongegrond;
VIII. veroordeelt gedeputeerde staten van Limburg in de door hierna vermelde appellanten in verband met de behandeling van hun beroepen gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 5.731,80;
dit bedrag dient door de provincie Limburg als volgt te worden betaald aan:
1. [appellant sub 10] € 805,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
2. [appellant sub 20] en [appellant sub 19] elk afzonderlijk € 692,40, waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
3. [appellant sub 21], [appellant sub 8], [appellant sub 15], [appellant sub 2] en [appellant sub 14] elk afzonderlijk € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
4. [appellant sub 1] € 322,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat de provincie Limburg aan [appellant sub 20], [appellant sub 19], [appellant sub 21], [appellant sub 10], [appellant sub 8], de Dorpsraad, [appellant sub 15], [appellant sub 2], [appellant sub 14] en [appellant sub 1]s het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht (€ 102,10 voor [appellant sub 20], [appellant sub 19], [appellant sub 21], [appellant sub 10], [appellant sub 15], [appellant sub 2], [appellant sub 14] en [appellant sub 1] elk afzonderlijk en € 204,20 voor [appellant sub 8] en de Dorpsraad elk afzonderlijk) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Bindels
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2002