200106157/1.
Datum uitspraak: 24 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van
9 november 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Dordrecht.
Bij besluit van 22 maart 2000 hebben burgemeester en wethouders van Dordrecht (hierna: burgemeester en wethouders) de aanvraag van appellante om een vergunning voor het uitstallen van zes kledingpoppen, welke hangend zijn bevestigd aan het zonnescherm van het winkelpand Happy Days aan de Voorstraat 361 te Dordrecht, afgewezen.
Bij besluit van 15 januari 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 november 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 9 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 4 maart 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. D. van Leersum, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Appellante is daar niet verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.1.11, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Dordrecht 1998 (hierna: de Apv), voor zover van belang, is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders op, aan of boven de weg, in, aan of boven openbaar water dan wel op, aan of boven een andere – al dan niet met enige beperking – voor publiek toegankelijke plaats goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan het publiek.
Ingevolge het tweede lid, kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd, gewijzigd of worden ingetrokken:
a. in het belang van de openbare orde en veiligheid;
b. in het belang van de verkeersvrijheid of verkeersveiligheid;
c. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente;
d. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
e. gelet op de ruimtelijke omstandigheden ter plaatse.
Krachtens het vierde lid, kunnen burgemeester en wethouders in afwijking van het eerste en derde lid, sub a, voor nader aan te wijzen straten of pleinen of delen van straten of pleinen, nadere regels stellen die betrekking hebben op :
-- de oppervlakte en omvang van de uitstalling;
-- de constructie van de uitstalling:
-- de situering van de uitstalling ten opzichte van de winkel.
2.1.1. Burgemeester en wethouders hebben bij besluit van 5 oktober 1999 nadere regels, als bedoeld in artikel 2.1.11, vierde lid, van de Apv en daarnaast het te voeren beleid vastgesteld in de Beleidsnotitie (winkel)uitstallingen historische binnenstad Dordrecht (hierna: de Beleidsnotitie).
Onder punt 4 van de Beleidsnotitie met de kop “Niet toegestaan” stellen burgemeester en wethouders dat, buiten de in artikel 2.1.11 van de Apv opgesomde weigeringsgronden, nog het navolgende geldt: hoewel onder bijzondere omstandigheden zal worden nagegaan of van het boven omschreven beleid moet worden afgeweken, zal vergunning worden geweigerd en/of worden opgetreden indien:
-- borden en goederen aan zonneschermen, luifels e.d. zijn opgehangen;
-- verkoop vanuit de uitstalling plaatsvindt of dreigt plaats te vinden;
-- door of vanwege de uitstalling ontoelaatbare geluidhinder ontstaat, of dreigt te ontstaan;
-- de uitstalling een permanent karakter heeft of krijgt.
2.2. Anders dan de rechtbank, die de Beleidsnotitie karakteriseert als algemeen verbindend voorschrift, waarop geen uitzonderingen mogelijk zijn, oordeelt de Afdeling dat de Beleidsnotitie beleidsregels bevat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Ingevolge punt 4 van de Beleidsnotitie wordt onder bijzondere omstandigheden immers nagegaan of van het beleid moet worden afgeweken. Dit veronderstelt derhalve een belangenafweging voorafgaand aan het oordeel of vergunning zal worden geweigerd.
2.3. Burgemeester en wethouders hebben de gehandhaafde afwijzing van het verzoek om vergunning doen steunen op de overweging dat zij in het kader van kwaliteitsverbetering van de openbare ruimte hebben besloten nadere regels te stellen omtrent winkeluitstallingen, en dat dit nieuwe uitstallingenbeleid, zoals vastgesteld op 5 oktober 1999, in beperkte mate uitstallen van goederen en artikelen onder nadere, aangescherpte voorwaarden, toestaat. Het nieuwe beleid staat in beginsel het ophangen van goederen aan zonneschermen niet toe. Dat de kledingpoppen inmiddels meer dan dertien jaren aan het zonnescherm van Happy Days hangen, doet, naar burgemeester en wethouders stellen daar niet aan af, omdat aan het algemeen belang dat is gemoeid met een strakke lijnvoering, (uit een oogpunt van uiterlijk aanzien), met onbelemmerde doorgang voor voetgangers, winkelend publiek (uit een oogpunt van verkeersvrijheid en verkeersveiligheid), en met het overzicht over de straat (uit een oogpunt van openbare orde), zwaarder gewicht dient te worden toegekend dan aan het individuele belang van appellante bij het uitstallen van de reclamepoppen. Redenen om ten gunste van appellante van het beleid af te wijken zijn er naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet, omdat, in de gevallen waarin is afgeweken dit geen vergelijkbare gevallen betreft, zoals de uitstalling van hengels voor hengelsportzaken en uitgestalde bloemen voor bloemenzaken, waarbij de aard en de omvang van die goederen uitstalling met zich brengen.
2.4. Appellante voert in hoger beroep aan, evenals zij in beroep heeft gedaan, dat gedurende een lange reeks van jaren de reclamepoppen aan het zonnescherm zijn toegestaan en dat zij niet begrijpt waarom in haar situatie, vergelijkbaar met die van anderen, geen sprake is van een bijzonder geval om van de beleidsregels af te wijken. Voorts wijst appellante erop dat elke vrijdag van de Dordtse weekmarkt een marktwagen is gestald waarvan de luifel is volgehangen met tassen.
2.5. Het betoog slaagt niet.
Zoals burgemeester en wethouders in hun memorie van antwoord hebben aangegeven en ook overigens uit de stukken blijkt, stelde de oude Apv minder eisen aan de wijze van uitstallen van winkelwaren en goederen dan de thans van toepassing zijnde Apv, die - voor zover het de binnenstad van Dordrecht betreft - met ingang van 1 januari 2000 in werking is getreden. Onder het regime van de oude Apv is een wildgroei aan uitstallingen ontstaan welke onwenselijk werd geacht. De Beleidsnotitie en de voorafgaande Richtinggevende notitie uitstallingenbeleid, waarin aanscherping van het beleid is neergelegd, zijn beide in het kader van de uitgebreide voorbereidingsprocedure, waarbij de Dordrechtse winkeliers onder wie appellante, zijn betrokken geweest, met publicatie op 15 juli 1999 en 28 oktober 1999 bekend gemaakt.
Burgemeester en wethouders hebben, mede gezien de wijze van totstandkoming van het nieuwe beleid, in de omstandigheid dat het appellante gedurende een reeks van jaren was toegestaan de kledingpoppen aan het zonnescherm te hangen, noch in de omstandigheid dat andere winkeliers artikelen uitstallen die in aard en omvang afwijken van die van appellante, aanleiding hoeven te vinden een uitzondering voor appellante te maken.
2.6. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin. De door appellante in dat verband aangehaalde situatie betreft een marktwagen die aan het regime van de hier niet aan de orde zijnde Marktverordening is onderworpen.
2.7. Burgemeester en wethouders hebben er nog op gewezen dat appellante de uitstalling op eenvoudige wijze met de eisen van de Beleidsnotitie in overeenstemming kan brengen, door de kledingpoppen direct tegen de gevel van het winkelpand te plaatsen. Gesteld noch gebleken is dat appellante hieraan niet kan voldoen.
Niet kan worden geoordeeld dat burgemeester en wethouders bij afweging van de betrokken belangen, daarin geen grond hadden mogen vinden om afwijking van het beleid niet toe te staan. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat burgemeester en wethouders in redelijkheid niet de gevraagde vergunning hebben kunnen weigeren.
2.8. De aangevallen uitspraak kan worden bevestigd, zij het met verbetering van gronden.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2002