200104455/1.
Datum uitspraak: 24 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te '-’s-Hertogenbosch van 23 juli 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Haaren.
Bij besluit van 19 oktober 1999 hebben burgemeester en wethouders van Haaren (hierna burgemeester en wethouders), voorzover thans van belang, alsnog geweigerd appellant vergunning te verlenen voor het vergroten van een dakopbouw op de woning aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 8 augustus 2000 hebben zij het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie behandeling bezwaar- en beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 23 juli 2001, verzonden op 27 juli 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 6 september 2001, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 24 december 2001 heeft [partij] een memorie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J.H.H. Theuws, advocaat te
‘s-Hertogenbosch, en burgermeester en wethouders, vertegenwoordigd door A.J. Vos, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [partij] verschenen.
2.1. Appellant betoogt allereerst dat de rechtbank, door te overwegen dat burgemeester en wethouders terecht met toepassing van artikel 44, aanhef en onder d, van de Woningwet hebben geweigerd bouwvergunning te verlenen, heeft miskend dat [partij] in bezwaar niet heeft aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
2.2. Dit betoog faalt reeds bij gebrek aan feitelijke grondslag. [Partij] heeft tijdens een eerdere hoorzitting van 5 juli 1999 aangevoerd dat de dakkapel volgens de welstandscommissie uit esthetisch oogpunt niet acceptabel is.
2.3. Appellant betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat burgemeester en wethouders aan het welstandsadvies doorslaggevende betekenis mochten toekennen. Niet alleen zijn zij in eerste instantie door stil te zitten van dit advies afgeweken, maar bovendien kan, zoals uit het ingebrachte tegenadvies blijkt, niet gezegd worden dat de dakopbouw niet voldoet aan de redelijk eisen van welstand, aldus appellant.
2.4. Ook dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 11 januari 1996 in zaak no. H01.95.0439/Q1, gepubliceerd in de Gst. 1997, 7055, 7), mag bij de welstandstoetsing aan het advies van de welstandscommissie groot gewicht worden toegekend. Het volgen van het welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derde-belanghebbende bericht overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is slechts anders, indien het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat burgemeester en wethouders het niet zonder meer aan hun oordeel omtrent de welstand ten grondslag hadden mogen leggen. Dat eerder van rechtswege bouwvergunning is verleend, betekent niet dat burgemeester en wethouders zijn afgeweken van het welstandsadvies. De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat het door appellant overgelegde deskundigenbericht niet kan afdoen aan het bestreden besluit, reeds omdat burgemeester en wethouders het bij het nemen ervan niet konden kennen, nu het dateert van na dat besluit. Van gebreken met betrekking tot de totstandkoming van het advies is voorts niet gebleken.
2.5. Voorzover appellant betoogt dat het bestreden besluit strijdig is met het vertrouwens- onderscheidelijk het evenredigheidsbeginsel, wordt overwogen dat dit betoog reeds faalt, omdat toepassing van die beginselen niet tot het oordeel kan leiden dat burgemeester en wethouders gehouden waren de vergunning in strijd met de wet te verlenen.
2.6. Uit het vorenoverwogene volgt dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.U. Kallan, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Kallan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2002