ECLI:NL:RVS:2002:AE5739

Raad van State

Datum uitspraak
24 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105897/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • M.H. Broodman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor gebruik van voortuin door burgemeester en wethouders

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Groningen van 19 oktober 2001. De burgemeester en wethouders van Groningen hadden op 25 oktober 2000 aan de appellant meegedeeld dat zij de toestemming tot het gebruik van de voortuin behorend bij het pand introkken. Vervolgens verklaarden zij bij besluit van 2 april 2001 het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde in haar uitspraak dat het beroep ongegrond was, waarop de appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State op 30 november 2001.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 14 mei 2002, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en de burgemeester en wethouders door mr. G.D. Homan. De kern van het geschil was of de beslissing om de toestemming voor het gebruik van de voortuin in te trekken, een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad van State concludeerde dat dit niet het geval was. Het recht tot gebruik van de voortuin is namelijk gebaseerd op het eigendomsrecht van de gemeente en niet op een publiekrechtelijke grondslag. De rechtbank had dan ook terecht het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk verklaard.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 24 juli 2002.

Uitspraak

200105897/1.
Datum uitspraak: 24 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Groningen van 19 oktober 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Groningen.
1. Procesverloop
Bij brief van 25 oktober 2000 hebben burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: burgemeester en wethouders) appellant meegedeeld dat zij de toestemming tot het gebruik mogen maken van de voortuin behorend bij het pand [locatie] intrekken.
Bij besluit van 2 april 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit en het advies van de ambtelijke commissie voor de beroep- en bezwaarschriften van 6 maart 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 19 oktober 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 maart 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. G.D. Homan, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In geschil is in deze zaak of de beslissing om de toestemming voor het gebruik van voormelde voortuin in te trekken, waartegen door appellant bezwaar is gemaakt, een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Het antwoord hierop luidt ontkennend. De Afdeling is, evenals de rechtbank, van oordeel dat het hier verleende recht tot gebruik van de voortuin zijn grondslag vindt in het eigendomsrecht van de gemeente. Aangezien voorts geen enkele aanwijzing bestaat dat sprake zou zijn van een publiekrechtelijke grondslag, moet ervan worden uitgegaan dat de tussen partijen bestaande rechtsverhouding door het privaatrecht wordt beheerst. De omstandigheid dat terzake van het gebruiksrecht precariorechten zijn geheven op grond van de destijds geldende Verordening op de heffing van precariorechten in de gemeente Groningen, doet daar niet aan af. Burgemeester en wethouders hebben het bezwaar van appellant dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.2. Het hoger beroep is derhalve ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Broodman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2002
204-367.