200201432/1.
Datum uitspraak: 24 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonende te [woonplaats],
burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel,
verweerders.
Bij brief van 28 mei 2001 hebben appellanten verweerders verzocht om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen ten aanzien van de inrichting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [vergunninghoudster] op het adres [locatie].
Bij brief van 4 oktober 2001 hebben appellanten bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op dit verzoek.
Bij besluit van 31 januari 2002, verzonden op dezelfde datum, hebben verweerders het bezwaar gegrond verklaard en het verzoek afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 11 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 april 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2002, waar appellanten, van wie [appellant] in persoon en bijgestaan door mr. H.W.F. Klarenaar, advocaat te Dordrecht, en verweerders, vertegenwoordigd door Y. van Hoven en A. Struijk, gemachtigden, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 18.14, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan eenieder aan een bestuursorgaan dat bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang, oplegging van een last onder dwangsom of intrekking van een vergunning of ontheffing, verzoeken een daartoe strekkende beschikking te geven.
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2.2. Appellanten stellen geluidhinder te ondervinden vanwege het in werking zijn van de inrichting. Volgens hen wordt deze geluidhinder met name veroorzaakt door het verkeer van en naar de inrichting. Voorts stellen zij dat de inrichting niet in werking is overeenkomstig de aan de vergunning verbonden voorschriften. In dit kader voeren zij aan dat de in voorschrift K.7 opgenomen maximumsnelheid voor motorvoertuigen op het terrein van de inrichting herhaaldelijk wordt overschreden. Voorts wordt volgens appellanten voorschrift K.5 regelmatig overtreden, in welk voorschrift, voorzover hier van belang, is bepaald dat het laden en lossen van goederen uitsluitend mag geschieden op werkdagen, in de periode gelegen tussen 07.00 en 19.00. Tot slot betogen zij dat de wijze waarop verweerders tot op heden controles hebben uitgevoerd, niet toereikend is om de binnen de inrichting plaatsvindende overtredingen vast te stellen.
2.2.1. Bij brief van 6 februari 2002, derhalve daags na het nemen van het bestreden besluit, hebben verweerders vergunninghoudster een aankondiging gestuurd van een uit te voeren controle met betrekking tot de naleving van de aan de vergunning verbonden geluidvoorschriften. Voorzover appellanten betogen dat het handhavingstraject niet voldoende concreet is ingevuld en geen keuze is gemaakt voor een bepaald handhavingsmiddel, overweegt de Afdeling dat het traject is gestart na het nemen van het bestreden besluit, zodat dit traject niet ter beoordeling staat in deze procedure.
2.2.2. Bij besluit van 6 juli 1992, hebben verweerders aan vergunninghoudster krachtens de Hinderwet een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een aannemingsbedrijf. Ter voorkoming dan wel beperking van geluidoverlast hebben verweerders onder meer de voorschriften J.2 en J.3 aan de vergunning verbonden, waarin grenswaarden voor het equivalente geluidniveau respectievelijk het piekgeluidniveau zijn neergelegd. Het equivalent geluidniveau vanwege de inrichting mag ter plaatse van woningen van derden of andere geluidgevoelige gebouwen, waarin personen verblijven, niet meer bedragen dan 55, 45 en 40 dB(A) gedurende respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. De grenswaarden voor het piekgeluidniveau zijn voor dezelfde immissiepunten en perioden gesteld op 65, 60 en 55 dB(A).
2.2.3. Niet in geschil is dat de inrichting ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet in werking was overeenkomstig de in 1992 verleende vergunning.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting staan verweerders op het standpunt dat er aan de vergunning verbonden voorschriften worden overtreden. Uit de stukken blijkt evenwel niet of deze voorschriften betrekking hebben op de door appellanten gestelde overtredingen.
Voorts blijkt uit de stukken dat binnen de inrichting op 27 september 2000 een integrale milieucontrole is uitgevoerd. Tijdens deze controle is geconstateerd dat de bedrijfsactiviteiten waren uitgebreid. Verweerders hebben ter zitting erkend dat deze activiteiten hebben geleid tot een hogere geluidbelasting dan voordien door de inrichting werd veroorzaakt.
Namens vergunninghoudster is in 1997 een geluidmeting uitgevoerd door Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs B.V. Deze meting heeft uitgewezen dat de gestelde piekgeluidgrenswaarden in de nachtperiode werden overschreden, zodat sprake was van overtreding van het aan de vergunning verbonden voorschrift J.3.
Uit voornoemde omstandigheden kan echter niet zonder meer worden afgeleid dat de door appellanten gestelde overtredingen zich voordeden ten tijde van het nemen van het bestreden besluit.
Verweerders stellen zich op het standpunt dat zij het verzoek van appellanten niet kunnen inwilligen, omdat zij ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet beschikten over recente geregistreerde gegevens met betrekking tot milieuovertredingen binnen de onderhavige inrichting. Zij hebben besloten om pas handhavend op te treden nadat zij hebben vastgesteld dat ook thans de geluidvoorschriften worden overtreden.
Nu evenwel ten tijde van het nemen van het bestreden besluit voldoende duidelijk was dat de inrichting niet in werking was overeenkomstig de vergunning, de geluidbelasting vanwege de inrichting hoger was dan voorheen vanwege een uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten, een geluidmeting voorhanden was waaruit blijkt dat sprake was van overtreding van voorschrift J.3 en in aanmerking genomen dat er sinds het verzoek van appellanten voor verweerders voldoende gelegenheid is geweest om te onderzoeken of de aan de vergunning verbonden geluidvoorschriften werden nageleefd, hebben verweerders op het verzoek van appellanten naar het oordeel van de Afdeling ten onrechte zonder nader onderzoek naar de vraag of de door appellanten gestelde overtredingen zich voordeden, beslist. Gezien het voorgaande hebben verweerders bij de voorbereiding van het bestreden besluit niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten verzameld. Het bestreden besluit is derhalve in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Hetgeen appellanten overigens hebben aangevoerd, behoeft gelet hierop geen bespreking.
2.4. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel van 31 januari 2002;
III. veroordeelt burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Capelle aan den IJssel te worden betaald aan appellanten;
IV. gelast dat de gemeente Capelle aan den IJssel aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. Kuipers
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2002