ECLI:NL:RVS:2002:AE5764

Raad van State

Datum uitspraak
24 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105436/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • E.D. Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor nagelstudio in woonbestemming

In deze zaak gaat het om de verlening van een bouwvergunning voor een uitbouw aan de achterzijde van een woning, waarin een nagelstudio zal worden ingericht. De burgemeester en wethouders van Harderwijk hebben op 10 oktober 2000 een bouwvergunning verleend, maar deze werd door de rechtbank te Zutphen op 25 september 2001 vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het voorgenomen gebruik van de uitbouw in strijd was met het bestemmingsplan, omdat de werkzaamheden van een nagelstyliste niet onder de vrij beroepen vielen zoals gedefinieerd in de planvoorschriften.

De Raad van State heeft het hoger beroep van de burgemeester en wethouders gegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de werkzaamheden van een nagelstyliste wel degelijk kunnen worden gerekend tot die van een schoonheidsspecialist, en dat het voorgenomen gebruik dus valt onder de uitoefening van een vrij beroep. De Raad benadrukte dat het bestemmingsplan toestaat dat woningen mede worden gebruikt voor de uitoefening van vrije beroepen, mits de woonfunctie van het perceel gehandhaafd blijft.

De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond. De Raad concludeerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de bouwvergunning niet verleend had mogen worden. De beslissing van de Raad van State is genomen in naam der Koningin en werd openbaar uitgesproken op 24 juli 2002.

Uitspraak

200105436/1.
Datum uitspraak: 24 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Harderwijk,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 25 september 2001 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
en
appellanten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2000 hebben appellanten aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van de woning op het perceel [locatie] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 13 maart 2001 hebben appellanten het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 25 september 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en appellanten opgedragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 1 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 december 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 19 februari 2002 heeft [verzoeker] een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 mei 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door E.D.G. Korsaan, ambtenaar der gemeente, en [verzoeker], bij monde van mr. T.C. Putters, advocaat te Harderwijk, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een uitbouw aan de achterzijde van de woning van [vergunninghouder], tegen de grens met het perceel van [verzoeker]. De uitbouw heeft voor het grootste deel een plat dak op een hoogte van 2,75 meter. Over een lengte van 2 meter tot de buitengevel van de woning van [vergunninghouder] loopt het dak schuin op tot een hoogte van 3,90 meter. Het schuin oplopende gedeelte vormt een lichtkap, die voor lichtinval in de woning van [vergunninghouder] moet zorgen. In de uitbouw zal een nagelstudio worden ingericht.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan “Slingerbos 1972” rust op het perceel de bestemming “Eengezinshuizen in open bebouwing met bijbehorende erven (EO)”.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor woningen met bijbehorende erven, bijgebouwen en andere bouwwerken.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, juncto artikel 5, aanhef en onder i, van de planvoorschriften, mogen woningen mede worden gebruikt voor de uitoefening van vrije beroepen, mits de woonfunctie van het perceel gehandhaafd blijft en dit gebruik slechts plaatsvindt in samenhang met het gebruik van de woonruimte. Onder “vrije beroepen” worden in dit verband alleen verstaan: arts, tandarts, advocaat, notaris, makelaar, fysiotherapeut, verzekeringsagent, pedicure, schoonheidsspecialist, architect, accountant en geestelijk verzorger.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, juncto artikel 5, aanhef en onder e, mogen op het bijbehorend erf (waaronder in dit verband wordt verstaan: het op de kaart als zodanig aangegeven erf tezamen met het niet bebouwde gedeelte van het bebouwingsvlak voor zover gelegen achter de voorgevel van de woning) worden gebouwd: aan- en/of uitbouwen van woningen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde met dien verstande dat:
<…>
b. de aan- of uitbouwen zowel voor bewoning als voor bijgebouwen mogen worden gebruikt; in geval de aan- of uitbouw voor bewoning wordt gebruikt dient deze aaneengebouwd te zijn aan en onderdeel uit te maken van de hoofdbebouwing;
c. de goothoogte van aan- of uitbouwen en van bijgebouwen niet meer bedragen dan 2,75 meter; de aan- of uitbouw/ bijgebouw mag dus worden voorzien van een kapruimte, waarbij de nokhoogte niet meer mag bedragen dan 4,50 meter.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder k, van de planvoorschriften, wordt onder bijgebouw verstaan een vrijstaand of aan de hoofdbebouwing aangebouwd gebouw dat een eenheid vormt met en dienstbaar is aan een hoofdgebouw, zoals een garage, een huishoudelijke bergruimte en een hobbyruimte of soortgelijk gebouwtje.
2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan, omdat het voorgenomen gebruik strijdig is met de bestemming. Volgens hen moeten de werkzaamheden van een nagelstyliste, anders dan de rechtbank heeft overwogen, worden begrepen onder die van de in voormeld artikel 5, aanhef en onder i, genoemde schoonheidsspecialist.
2.4. Dit betoog slaagt. Appellanten hebben de werkzaamheden van een nagelstyliste kunnen rekenen tot die van een schoonheidsspecialist en zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het voorgenomen gebruik ziet op de uitoefening van een vrij beroep, als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder i. Het uittreksel van de Kamer van Koophandel, dat als bedrijfsomschrijving ”Het verzorgen van nagels en handen en de verkoop van bijous. Tevens opleidingsinstituut voor nagelstylist” vermeldt, leidt niet tot een ander oordeel. Niet gebleken is dat bij het voorgenomen gebruik als nagelstudio de verkoop van bijous en het opleiden een zodanige omvang zullen hebben dat deze niet meer kunnen worden geacht mede deel uit te maken van de normale werkzaamheden van een schoonheidsspecialist. Verder wordt overwogen dat uit voormelde planvoorschriften volgt dat het gebruik van aan- of uitbouwen aan woningen ten behoeve van de uitoefening van de in artikel 5, aanhef en onder i, genoemde vrije beroepen is toegestaan. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, voorziet het bouwplan niet in de bouw van een bijgebouw, nu geen sprake is van een functionele ondergeschiktheid aan het hoofdgebouw.
2.5. Met betrekking tot de op de uitbouw voorziene lichtkap wordt overwogen dat de rechtbank terecht en op goede gronden tot de slotsom is gekomen dat het hoogste punt van de aanbouw, ondanks het aanwezig zijn van slechts één hellend dakvlak, dient te worden aangemerkt als nokhoogte en niet als goothoogte. Voor de opvatting dat van een nok en derhalve van een nokhoogte slechts sprake kan zijn in geval van een puntdak bieden de planvoorschriften geen aanknopingspunten. Van strijd met artikel 7, tweede lid, van de planvoorschriften is mitsdien geen sprake.
2.6. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat appellanten, gelet op artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet, niet tot verlening van de bouwvergunning hadden mogen besluiten.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog ongegrond verklaren. Daartoe wordt nog overwogen dat de stelling van [verzoeker], dat een lichtkoepel op de uitbouw voor hem minder bezwarend zou zijn dan de thans voorziene lichtkap en dat door appellanten onvoldoende is gemotiveerd waarom een dergelijke koepel niet zou voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit betreffende daglichttoetreding, niet kan leiden tot het daarmee beoogde doel. Appellanten hebben immers te beslissen op de aanvraag om een bouwvergunning zoals die bij hen is ingediend. Dat de thans voorziene lichtkap in strijd is met voormelde bepaling van het Bouwbesluit is door [verzoeker] niet betoogd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 25 september 2001, 01/477;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Boer
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2002
201-423.