ECLI:NL:RVS:2002:AE5767

Raad van State

Datum uitspraak
24 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105268/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • E.D. Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen handhaving van bestuursdwang voor illegale bouw zonder vergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 20 september 2001. De zaak betreft de handhaving van bestuursdwang door burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Gendt, die appellante op 23 december 1998 onder aanzegging van bestuursdwang heeft aangeschreven om een loods op het perceel te verwijderen. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 december 1999, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna appellante hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 30 mei 2002, waarbij partijen niet verschenen. De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat appellante de loods heeft opgericht zonder de vereiste bouwvergunning, waardoor burgemeester en wethouders bevoegd waren om handhavend op te treden. De Afdeling stelt vast dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van handhavend optreden wordt afgezien. Appellante heeft geen gronden aangevoerd die de conclusie van de rechtbank dat legalisering niet mogelijk is, kunnen weerleggen.

Daarnaast wordt het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel verworpen, omdat niet is gebleken dat burgemeester en wethouders verwachtingen hebben gewekt dat er niet tegen de loods zou worden opgetreden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen bijzondere gevallen zijn die een ander oordeel rechtvaardigen. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200105268/1.
Datum uitspraak: 24 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 20 september 2001 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Bemmel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 december 1998 hebben burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Gendt appellante onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven een loods op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: de loods) te verwijderen.
Bij besluit van 21 december 1999 hebben burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Gendt het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 september 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 25 oktober 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 november 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 17 januari 2002 hebben burgemeester en wethouders van Bemmel, als rechtsopvolgers van burgemeester en wethouders van Gendt, een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 mei 2002. Partijen zijn met bericht niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders. Vast staat en niet in geschil is dat appellante de loods heeft opgericht zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning. Burgemeester en wethouders waren dan ook bevoegd terzake handhavend op te treden.
2.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling kan alleen in bijzondere gevallen van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie. Een bijzonder geval kan onder meer worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op legalisering van de illegale situatie. Nu ook de rechtbank hiervan is uitgegaan, kan niet worden geoordeeld dat zij bij de toetsing van het besluit van 21 december 1999 een onjuiste maatstaf heeft aangelegd. Het feit dat burgemeester en wethouders het besluit 21 december 1999 mede hebben gegrond op de belangen van de omwonenden maakt dit niet anders. In het besluit van 23 december 1998 en het verdere verloop van de procedure hebben burgemeester en wethouders ook aandacht geschonken aan de mogelijkheid van legalisering en deze mogelijkheid uitdrukkelijk en gemotiveerd verworpen. Tegen de conclusie van de rechtbank dat legalisering niet tot de mogelijkheden behoort heeft appellante in hoger beroep geen gronden aangevoerd.
2.3. Met betrekking tot het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel wordt overwogen dat niet is gebleken dat van de zijde van burgemeester en wethouders verwachtingen zijn gewekt op grond waarvan appellante er in rechte op mocht vertrouwen dat tegen de loods niet zou worden opgetreden. De enkele omstandigheid dat burgemeester en wethouders voorheen minder snel tot handhaving besloten, leidt, wat daar overigens ook van zij, niet tot een ander oordeel. Vast staat voorts dat de door burgemeester en wethouders voorgestelde overeenkomst betreffende het tijdelijk gedogen van de loods nooit tot stand is gekomen, omdat appellante zich met de inhoud ervan niet kon verenigen.
2.4. Gelet hierop, heeft de rechtbank terecht overwogen dat geen sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan van burgemeester en wethouders kon worden verlangd van handhavend optreden af te zien. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Boer
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2002
201-423