200200890/1.
Datum uitspraak: 24 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de Regionaal Inspecteur VROM-Inspectie Regio Zuid-West,
appellant,
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Feijenoord,
verweerder.
Bij brief van 8 mei 2001 heeft appellant verzocht handhavend op te treden wegens de door hem gestelde overtreding van de voorschriften 1.1 en 2.2.2 van bijlage I van het Besluit tankstations milieubeheer (hierna: het Besluit) alsmede van artikel 8, eerste lid, van het Besluit door [tankstation] aan de [locatie] te [plaats].
Bij brief van 6 augustus 2001 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op zijn handhavingsverzoek van 8 mei 2001.
Bij besluit van 21 november 2001, kenmerk 01.5995, heeft verweerder aan […] B.V. lasten onder dwangsom opgelegd als bedoeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wegens overtreding van de voorschriften 1.8, 1.9 en 3.1 van bijlage I van het Besluit alsmede wegens overtreding van de voorschriften 3.13 en 4.1.1 van bijlage I van het Besluit LPG-tankstations milieubeheer.
Bij besluit van 9 januari 2002, verzonden op 11 januari 2002, heeft verweerder het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar alsmede het bij brief van 6 augustus 2001 gemaakte bezwaar, dat overeenkomstig artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geacht wordt mede te zijn gericht tegen het besluit van 21 november 2001, ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 13 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 14 februari 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij een op 9 april 2002 bij de Raad van State ingekomen brief heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door F.W.M. Jansen en E.R. Tijdeman, anbtenaren van de DCMR Milieudienst Rijnmond, zijn verschenen. Voorts zijn [Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam] en mr. E.H.A. Sandberg, advocaat te Rotterdam, namens […] B.V. verschenen.
2.1. Het perceel waarop het onderhavige tankstation is gevestigd, behoort in eigendom toe aan de Nederlandse Spoorwegen (hierna te noemen: de NS) en wordt verhuurd aan […] B.V. Nabij het tankstation is een spoorwegemplacement van de NS gevestigd. Niet in geschil is dat ter plaatse sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Blijkens de stukken wordt beoogd het gebied na sanering te herinrichten.
2.2. Ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge het tweede lid strekt een last onder dwangsom ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen.
Ingevolge het derde lid wordt voor het opleggen van een last onder dwangsom niet gekozen, indien het belang dat het betrokken voorschrift beoogt te beschermen, zich daartegen verzet.
2.3. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Besluit stelt degene die een tankstation voor het wegverkeer drijft, financiële zekerheid ter dekking van de aansprakelijkheid die voortvloeit uit verontreiniging van de bodem als gevolg van het drijven van het tankstation.
Ingevolge voorschrift 1.1 van bijlage I van het Besluit, voorzover hier van belang, moet op plaatsen waar tankende motorvoertuigen kunnen worden opgesteld of waar aflevering van benzine met mengsmering plaatsvindt een vloeistofdichte bodembeschermende verharding zijn aangebracht.
In voorschrift 2.2.2 van bijlage I van het Besluit is bepaald dat het afleveren van benzine aan motorvoertuigen voor het wegverkeer geschiedt via een systeem voor dampretour Stage-II.
2.4. Vast staat dat het onderhavige tankstation sinds 1 juli 1999 in werking dient te zijn overeenkomstig het Besluit. Voorts staat vast dat ten tijde van het bestreden besluit sprake was van overtreding van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, en de voorschriften 1.1 en 2.2.2 van bijlage I van het Besluit. Verweerder was derhalve bevoegd wegens overtreding van deze bepalingen handhavingsmaatregelen te nemen.
2.5. Appellant kan zich niet verenigen met de weigering van verweerder handhavend op te treden ten aanzien van de overtredingen van artikel 8, eerste lid, en van de voorschriften 1.1 en 2.2.2 van bijlage I van het Besluit. Hij voert hiertoe aan dat de omstandigheden dat te zijner tijd de bodem ter plaatse zal worden gesaneerd en dat het naleven van de voorschriften financiële consequenties kan hebben voor de gemeente Rotterdam niet ten grondslag kunnen liggen aan het besluit niet handhavend op te treden. Voorts voert appellant aan dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die het gedogen van de overtredingen kunnen rechtvaardigen, nu van schriftelijk gedogen niet is gebleken en evenmin sprake is van een overmacht- dan wel overgangssituatie. Nu onder meer evenmin een eindtermijn is gesteld voor het gedogen en onvoldoende aanleiding is om te verwachten dat de illegale situatie op korte termijn zal worden beëindigd, voldoet het bestreden besluit volgens appellant niet aan de eisen omtrent gedogen. Ten slotte voert appellant aan dat onduidelijk is op grond waarvan verweerder verwacht dat het bedrijf in 2004 of 2005 zal worden verplaatst.
2.5.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij wat betreft de overtreding van artikel 8, eerste lid, en van de voorschriften 1.1 en 2.2.2 van bijlage I van het Besluit afwijzend heeft kunnen beslissen op het handhavingsverzoek van appellant, omdat handhaving naar zijn mening niet redelijk is en tot onbehoorlijk bestuur leidt. Hij merkt op dat […] B.V. geen milieu-investeringen heeft gedaan, omdat onzekerheid bestond over het tijdstip van verplaatsing van het tankstation, doch dat met enige zekerheid kan worden gesteld dat het onderhavige tankstation in 2004 of 2005 zal worden gesloten nu inmiddels met de NS overeenstemming is bereikt over een alternatieve locatie voor het emplacement. In aanvulling hierop is ter zitting namens verweerder nog opgemerkt dat zodra overeenstemming met NS is bereikt over de huidige locatie waarop ook het tankstation is gevestigd - hetgeen naar verwachting op korte termijn het geval kan zijn - het tankstation ter plaatse op betrekkelijk korte termijn, in ieder geval vóór het tijdstip waarop NS haar activiteiten beëindigt, beëindigd kan zijn. Verweerder is van mening dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan hij niet gehouden is handhavend op te treden, namelijk dat hij in het verleden aan […] B.V. te kennen heeft gegeven dat kon worden gewacht met het treffen van milieubeschermende maatregelen en dat de bodemverontreining al zo aanzienlijk is dat dure ingrepen niet in verhouding staan tot het resultaat ervan. Bij het primaire dwangsombesluit van 21 november 2001 heeft verweerder alleen voorzieningen willen laten aanbrengen die door […] B.V. redelijkerwijs nog kunnen worden terugverdiend in de periode dat het tankstation ter plaatse nog in werking is en waarvoor geen ingrijpende werkzaamheden in de reeds verontreinigde bodem moeten worden uitgevoerd. Volgens verweerder is gegarandeerd dat de bodem in het kader van herinrichtingsplannen wordt gesaneerd zodra de bedrijfsactiviteiten van het tankstation zijn beëindigd, waarbij de kosten van de sanering zullen worden gedragen door de gemeente Rotterdam. Hij merkt op dat een damwand is geplaatst om verdere verspreiding van de bodemverontreiniging te voorkomen en dat de bij het dwangsombesluit voorgeschreven grondwaterpeilbuizen een eventuele verspreiding tijdig kunnen signaleren. Het stellen van financiële zekerheid zal volgens hem moeilijk dan wel niet te realiseren zijn, omdat niet wordt voldaan aan de wettelijke verplichtingen.
2.5.2. In reactie op het bezwaar van appellant dat gedogen slechts uitdrukkelijk en schriftelijk kan gebeuren, is ter zitting namens verweerder medegedeeld dat op dit moment een gedoogbeschikking in procedure is. De Afdeling is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij in het onderhavige geval onder de hiervoor weergegeven omstandigheden en op basis van de door hem gemaakte belangenafweging heeft kunnen afzien van het treffen van handhavingsmaatregelen jegens […] B.V. wegens overtreding van artikel 8, eerste lid, en van de voorschriften 1.1 en 2.2.2 van bijlage I van het Besluit. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat, gelijk verweerder heeft aangegeven, maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat de ter plaatse aanwezige bodemverontreiniging zich (verder) zal kunnen verspreiden, zodat aannemelijk is dat verdere gevolgen van de overtredingen zullen worden beperkt.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. Oudenaller
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2002