200201297/1.
Datum uitspraak: 31 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 7 februari 2002 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden.
Bij besluit van 7 juni 2001 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening (hierna: het bureau) van de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden
(hierna: de raad) een verzoek om toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand aan appellant afgewezen.
Bij besluit van 23 augustus 2001 heeft de raad het daartegen door appellant ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor bezwaar en beroep van 3 augustus 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 7 februari 2002, verzonden op 12 februari 2002, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 1 maart 2002 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 april 2002 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2002, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Hamer, gemachtigde, is verschenen. Appellant is niet verschenen.
2.1. Op 20 april 2001 heeft mr. R. van Asperen een verzoek om toevoeging ingediend ten behoeve van rechtsbijstand aan appellant in het kader van een aanvraag om een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet. Bij besluit van 10 mei 2001 is aan appellant een bijstandsuitkering verleend met ingang van 5 maart 2001, tegen welke ingangsdatum appellant bezwaar heeft gemaakt.
2.2. Bij het besluit van 23 augustus 2001 heeft de raad het besluit van 7 juni 2001 van het bureau, waarbij het verzoek om een toevoeging is afgewezen, in stand gelaten. De raad heeft daartoe besloten op grond van de overweging dat nergens uit blijkt dat het verzoek betrekking heeft op een feitelijk of juridisch gecompliceerde aanvraag om een uitkering, waarvoor rechtsbijstand van een rechtsbijstandverlener op dat moment noodzakelijk was.
2.3. Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: Brt) wordt geen toevoeging verstrekt indien de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor het aanvragen van een uitkering.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, van het Brt kan een toevoeging worden verleend, indien de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.
2.4. Het hoger beroep richt zich tevergeefs tegen het oordeel van de rechtbank dat met de mogelijke betwisting van de opeisbaarheid van bepaalde gegevens in beginsel nog niet direct sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het Brt. Het betoog van appellant dat van een dergelijke situatie sprake was, omdat beoordeeld moest worden of hij gehouden was bepaalde gegevens te verstrekken ten behoeve van de aanvraag van een bijstandsuitkering, treft geen doel nu niet is gebleken dat die beoordeling noodzakelijk was vanwege de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van de aanvraag. Het oordeel van de rechtbank is derhalve juist.
2.5. De rechtbank heeft voorts terecht geconcludeerd dat het verzoek om toevoeging uitsluitend bedoeld was voor het indienen van een aanvraag om een bijstandsuitkering.
Voorzover appellant beoogt te betogen dat het bureau met de registratie “aanvraag cq. bezwaar weigering ABW-uitkering”, de indruk heeft gewekt dat het verzoek om toevoeging tevens zou worden aangemerkt als een verzoek om toevoeging voor het indienen van een bezwaarschrift, faalt dat betoog. Voormelde registratie betekent – naar de raad onweersproken heeft betoogd – dat een verleende toevoeging voor rechtsbijstand in de aanvraagfase tevens geldt voor het maken van bezwaar, indien de rechtsbijstand in de aanvraagfase niet het beoogde gevolg van die bijstand had. Nu het oordeel van de rechtbank juist is dat de raad het verzoek om toevoeging ten behoeve van het indienen van een aanvraag om een bijstandsuitkering terecht heeft geweigerd, doet de situatie waarop voormelde registratie ziet zich in het geval van appellant niet voor. Appellant kon aan bedoelde registratie dan ook niet de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat de raad bij de beslissing op het administratief beroep het indienen van bezwaar tegen de toekenning van een bijstandsuitkering met ingang van 5 maart 2001 zou meenemen. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2002