ECLI:NL:RVS:2002:AE5948

Raad van State

Datum uitspraak
31 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105149/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • A.U. Kallan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bouwvergunning voor geluidsscherm in Voorhout

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vereniging Groen en Leefbaar Voorhout tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 4 september 2001. De zaak betreft de bouwvergunning die op 2 juni 1999 door burgemeester en wethouders van Voorhout is verleend voor het plaatsen van een geluidsscherm langs de Zuidelijke Randweg. De appellante betwist dat de bouwvergunning rechtmatig is verleend en stelt dat deze in strijd is met het bestemmingsplan "Hoogh Teijlingen 1997". De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 5 juli 2002. Tijdens de zitting zijn zowel de appellante als de vertegenwoordigers van de gemeente Voorhout en de vergunninghouder verschenen. De appellante voert aan dat de bouwvergunning is verleend op basis van onjuiste aannames over het aantal te bouwen woningen en de verkeersintensiteit. Zij wijst op de relevante artikelen van het bestemmingsplan en het Besluit Hogere Grenswaarden Weg- en Railverkeerslawaai, die volgens haar niet in acht zijn genomen.

De Raad van State oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. De relevante artikelen van het bestemmingsplan zijn niet van toepassing op de betrokken percelen, en er zijn geen voorschriften die een minimumhoogte voor geluidswerende voorzieningen vereisen. Het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel wordt eveneens verworpen. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200105149/1.
Datum uitspraak: 31 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Groen en Leefbaar Voorhout, gevestigd te Voorhout,
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 4 september 2001 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Voorhout.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 juni 1999 hebben burgemeester en wethouders van Voorhout (hierna: burgemeester en wethouders) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een geluidsscherm, op de percelen kadastraal bekend gemeente Voorhout, sectie […], nummers […], […], […],[…],[…],[…],[…],[…],[…],[…] en […], plaatselijk bekend langs de [locatie].
Bij besluit van 17 januari 2000 hebben burgemeester en wethouders van Voorhout het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie van advies voor bezwaar- en beroepschriften van 22 december 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 4 september 2001, verzonden op 6 september 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 16 oktober 2001, bij de Raad van State ingekomen op 17 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 november 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 maart 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], [gemachtigde] en [gemachtigde] en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door R. van Dijk, ambtenaar der gemeente, en [partij] zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. R.P.M. Ancher-Lut en [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een geluidsscherm met variërende hoogtes langs de Zuidelijke Randweg.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Hoogh Teijlingen 1997” rusten op de betrokken percelen de bestemmingen “Verkeer”, “Groen” en “Waterkering”.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de planvoorschriften, dient onder bestemmingsplan of plan te worden verstaan het bestemmingsplan “Hoogh Teijlingen 1997” van de gemeente Voorhout, zoals vervat in deze voorschriften en de in lid 2 bedoelde plankaart.
Ingevolge artikel 6, negende lid, van de planvoorschriften mag op geen van de gevels van een woning de geluidsbelasting de ter plaatse toegestane grenswaarde c.q. de door gedeputeerde staten vastgestelde hogere grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijden.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor “Verkeer” aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor geluidswerende voorzieningen met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en werken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de planvoorschriften, mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die dienen voor de inrichting van de gronden niet meer bedragen dan 10 meter.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor “Groen” aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor geluidswerende voorzieningen met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en werken, geen gebouwen zijnde.
Voorzover op de plankaart voor “Verkeer” en “Groen” aangewezen gronden mede de bestemming “Waterkering” is gegeven, zijn deze gronden ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f en g, van de planvoorschriften primair bestemd voor dijken en dijkbermen ten behoeve van de waterkering en secundair voor voornoemde, in het betreffende artikel omschreven, bestemmingen, voorzover deze de waterkerende functie van de betreffende gronden niet kunnen bedreigen of aantasten, met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en werken, geen gebouwen zijnde.
2.3. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. De bouwvergunning is volgens haar verleend op basis van onjuiste aannames wat het aantal te bouwen woningen en de daarbij behorende verkeersintensiteit betreft. Appellante heeft daarbij gewezen op artikel 6 van de planvoorschriften in samenhang met het Besluit Hogere Grenswaarden Weg- en Railverkeerslawaai en de daarin omschreven minimale hoogten voor de geluidsafschermende voorzieningen langs de [locatie], zoals ook opgenomen in de tekening van de geluidswerende voorziening van 25 juli 1997. Die tekening behoort volgens haar, gelet op de toelichting op het bestemmingsplan, bij het bestemmingsplan en geeft een grotere hoogte van de geluidsschermen aan dan de hoogte die op grond van het onderhavige bouwplan zal worden gerealiseerd.
2.4. Het betoog van appellante faalt. Nog daargelaten of artikel 10, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening niet in de weg zou staan aan het opnemen van geluidsnormen in een bestemmingsplan, heeft artikel 6 van de planvoorschriften betrekking op de bestemming “Uit te werken Woongebied”. Dit artikel is derhalve niet van toepassing op de onderhavige percelen waarop de bestemmingen “Verkeer”, “Groen” en “Waterkering” rusten. Dat het in artikel 6 van de planvoorschriften bedoelde Besluit Hogere Grenswaarden minimale hoogten van geluidsschermen vermeldt, maakt dat niet anders, nu die afmetingen zijn genoemd in het kader van de vast te stellen geluidsbelasting, terwijl het hier gaat om de planologische inpassing van het bouwplan, waarvoor het bestemmingsplan bepalend is. Het ter plaatse geldende bestemmingsplan bevat geen voorschriften met betrekking tot de minimumhoogte van geluidswerende voorzieningen. Hetgeen in paragraaf 6.1. van de toelichting op het bestemmingsplan - met betrekking tot de uitkomsten van onderzoeken naar geluidhinder - is vermeld, doet hieraan niet af.
2.5. Het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel faalt evenzeer. Wat er ook zij van de door burgemeester en wethouders gedane toezeggingen, een beroep op dit beginsel kan, gelet op het limitatief imperatieve stelsel van artikel 44 van de Woningwet, nimmer leiden tot het weigeren van een bouwvergunning op andere gronden dan genoemd in deze bepaling.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.U. Kallan, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Kallan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2002
15-423.