200201625/1.
Datum uitspraak: 31 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 8 februari 2002 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand.
Bij besluit van 4 september 1998 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening (hierna: het bureau) van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad) een verzoek van appellant om een vergoeding van de door hem verleende rechtsbijstand op basis van de onder nummer 5AM5970 verstrekte toevoeging, afgewezen.
Bij besluit van 20 april 2000 heeft de raad het daartegen door appellant ingestelde administratief beroep niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor bezwaar en beroep van 7 april 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 8 februari 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op beroep vernietigd, het administratief beroep tegen het besluit van 4 september 1998 gegrond verklaard, het besluit van 4 september 1998 vernietigd met instandlating van de rechtsgevolgen, en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van de bestreden beslissing. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 19 maart 2002 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 april 2002 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2002, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Hamer, gemachtigde, is verschenen. Appellant is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2.1. Het hoger beroep van appellant is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank uitsluitend voorzover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 4 september 1998 in stand heeft gelaten.
2.2. Ingevolge artikel 37, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand, voorzover hier van belang, ontvangen rechtsbijstandverleners voor de door hen op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand een vergoeding volgens regels te stellen bij algemene maatregel van bestuur.
2.3. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat als voorwaarde voor het in stand laten van de rechtsgevolgen heeft te gelden dat de uitkomst van een procedure eenduidig is. Zijns inziens is aan deze voorwaarde in casu echter niet voldaan.
2.4. Gelet op het feit dat vaststaat dat de toevoeging met nummer 5AM5970 bij besluit van het bureau van 21 september 1999 is ingetrokken, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de toevoeging geacht moet worden nimmer te hebben bestaan, zodat de door appellant verleende rechtsbijstand niet op een toevoeging berust en derhalve voor het verlenen van deze rechtsbijstand geen vergoeding aan appellant kan worden toegekend. Gelet hierop kan de Afdeling het betoog van appellant niet onderschrijven.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2002