200103775/1.
Datum uitspraak: 31 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en [appellante], wonend respectievelijk gevestigd te [plaats]
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 20 juni 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Haelen.
Bij besluit van 11 september 2000 hebben burgemeester en wethouders van Haelen (hierna: burgemeester en wethouders) vrijstelling krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dat luidde tot 3 april 2000, en bouwvergunning verleend voor het oprichten van 10 standplaatsen met berging, overkapping en schansmuur en het plaatsen van 10 woonwagens op de percelen kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nrs. […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 9 januari 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor bezwaar- en beroepschriften van 28 december 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 20 juni 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Roermond (hierna: de president) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 27 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 30 juli 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 november 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2002, waar appellanten in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door M.H.P. van Hoesel, ambtenaar der gemeente, en bijgestaan door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen. Daar zijn ook gehoord gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. R.Th. B. Drummen.
2.1. Burgemeester en wethouders hebben bij het besluit in primo geanticipeerd op het op dat moment in procedure zijnde bestemmingsplan “Omleiding Maascentrale”. Aangezien het bouwplan, voor zover dat betrekking heeft op het oprichten van een geluidswal, in strijd is met dat bestemmingsplan, hebben zij eveneens geanticipeerd op basis van het op 28 februari 2000 door de raad van de gemeente Haelen genomen voorbereidingsbesluit.
2.2. Bij besluit van 25 januari 2000 hebben gedeputeerde staten van Limburg het bestemmingsplan “Omleiding Maascentrale“ goedgekeurd. Tegen dit besluit is bij de Afdeling beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Als gevolg van de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling op het verzoek om voorlopige voorziening van 7 december 2000, is het bestemmingsplan, behoudens een voor het onderhavige bouwplan niet relevant gedeelte, in werking getreden.
2.3. Nu de voorzitter van de Afdeling geen aanleiding heeft gezien het verzoek om voorlopige voorziening voor wat betreft het voor het onderhavige bouwplan relevante gedeelte van het bestemmingsplan toe te wijzen en het bestemmingsplan als gevolg daarvan voor dat gedeelte in werking is getreden, bestond er voor burgemeester en wethouders, anders dan appellanten betogen, geen aanleiding om te bezien of het bestemmingsplan uiteindelijk onherroepelijk zou worden en konden zij met inachtneming van voornoemde uitspraak van 7 december 2000 het besluit op bezwaar nemen.
2.4. Het bouwplan is voor wat betreft het woonwagencentrum in overeenstemming met het in werking getreden bestemmingsplan, zodat ten tijde van het besluit op bezwaar nog slechts sprake was van anticipatie ten aanzien van de geluidswal. De beslissing om al dan niet te anticiperen dient te berusten op een afweging van het belang van onmiddellijke uitvoering van het bouwplan tegen het belang dat eerst de uitkomst van de bestemmingsplanprocedure wordt afgewacht. Daarbij is de te verlangen mate van spoedeisendheid afhankelijk van de omvang van de inbreuk op het geldende planologische regime alsmede van de uitstraling die het project op de omgeving heeft. Indien de inbreuk op de bestaande planologische situatie gering is, behoeven minder zware eisen te worden gesteld aan de mate van spoedeisendheid van het bouwplan en aan het planologische kader waarop wordt vooruitgelopen.
2.5. De Afdeling is met de president van oordeel dat niet hoeft te worden getwijfeld aan de urgentie van het bouwplan en dat gelet op de geringe inbreuk op de bestaande planologische situatie in dit geval een kaal voorbereidingsbesluit volstond.
2.6. Terecht heeft de president ten aanzien van de belangenafweging in het kader van de voor de geluidswal verleende vrijstelling aangesloten bij de overwegingen van de voorzitter van de Afdeling in voornoemde uitspraak van 7 december 2000. Met de president is de Afdeling voorts van oordeel dat het feit dat het gemeentebestuur van Haelen beroep heeft ingesteld tegen de aan het [bedrijf] verleende milieuvergunning daaraan niet afdoet, nu dit beroep geen betrekking heeft op de geluidsbelasting ten aanzien van het woonwagencentrum.
2.7. Appellanten betogen dat nu direct naast het bouwperceel sedert tientallen jaren metaalrecyclingbedrijven worden geëxploiteerd, een bodemonderzoeksrapport niet langer bruikbaar en representatief te noemen is als het ouder is dan twee jaar. Nog daargelaten dat de metaalrecyclingbedrijven niet op maar naast het bouwperceel worden geëxploiteerd, hebben burgemeester en wethouders in het besluit op bezwaar terecht overwogen dat nu bij het verkennend milieukundig bodemonderzoek in 1997 de locatie als niet-verdacht is aangemerkt, het agrarische gebruik van het betreffende terrein na het plaatsvinden van het bodemonderzoek geen enkele reden geeft te veronderstellen dat daaraan thans een andere kwalificatie moet worden gegeven. Naar het oordeel van de Afdeling hebben burgemeester en wethouders derhalve terecht het besluit tot het verlenen van de bouwvergunning in bezwaar gehandhaafd.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2002