200200030/1.
Datum uitspraak: 31 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 19 november 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Thorn.
Bij besluit van 17 oktober 2000 hebben burgemeester en wethouders van Thorn (hierna: burgemeester en wethouders) het verzoek om intrekking van de op 6 oktober 1998 aan [vergunninghouder] verleende bouwvergunning voor de bouw van een berging en tuinmuur alsmede het verzoek om toepassing van bestuursdwang afgewezen.
Bij besluit van 24 april 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 12 februari 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 19 november 2001, verzonden op 26 november 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 31 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 januari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 26 maart 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2002, waar appellante in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door H.J.A. Delissen, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Daar is ook gehoord [vergunninghouder], bijgestaan door mr. J.R.G. Smulders, advocaat te Roermond.
2.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, onder a, van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning intrekken indien blijkt dat zij de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige weergave hebben verleend.
2.2. Anders dan appellante betoogt stonden noch de omstandigheid dat de overeenkomst met [vergunninghouder] niet tot stand was gekomen, noch een inbreuk op haar eigendomsrecht in de weg aan de verlening van de bouwvergunning, aangezien dit geen gronden zijn waarop de bouwvergunning ingevolge artikel 44 van de Woningwet kan worden geweigerd. Derhalve kan niet geoordeeld worden dat burgemeester en wethouders, zo er al sprake zou zijn geweest van een onjuiste of onvolledige weergave van [vergunninghouder] ten aanzien van deze aspecten, ten gevolge daarvan de bouwvergunning hebben verleend. Terecht heeft de rechtbank derhalve geoordeeld dat burgemeester en wethouders niet bevoegd waren de bouwvergunning in te trekken.
2.3. Dat, zoals appellante betoogt, de bouwvergunning wegens strijd met de gemeentelijke bouwverordening had moeten worden geweigerd, leidt, wat daarvan ook zij, evenmin tot de conclusie dat burgemeester en wethouders bevoegd waren tot intrekking van de bouwvergunning. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat evenmin is gebleken dat [vergunninghouder] ten aanzien van dit aspect een onjuiste of onvolledige voorstelling van zaken aan burgemeester en wethouders heeft gegeven. De Afdeling merkt daarbij nog op dat strijd met de gemeentelijke bouwverordening bij toetsing van het bouwplan had kunnen worden geconstateerd.
2.4. Appellantes betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voor het bouwplan een vergunning ingevolge artikel 11, tweede lid 2, onder a, van de Monumentenwet vereist was, is op zichzelf genomen juist. Het bouwplan omvatte immers ook ingrepen aan het pand van appellante. Nu echter ook ten aanzien van dit aspect niet is gebleken dat het verlenen van de bouwvergunning het gevolg was van een onjuiste of onvolledige weergave door [vergunninghouder], levert dit evenmin grond op voor intrekking van de bouwvergunning.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2002