200200634/1.
Datum uitspraak: 31 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 20 december 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Haarlem.
Bij ongedateerd besluit, verzonden op 9 augustus 2000, hebben burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd aan appellant vergunning te verlenen voor het aanbrengen van 20 palen ter fundering van het woonschip gelegen aan de [locatie] te Haarlem.
Bij besluit van 19 februari 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Kamer uit de commissie beroep- en bezwaarschriften van 27 januari 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 20 december 2001 heeft de arrondissementsrechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 31 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 14 april 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. L.B. Sauerwein, advocaat te Amsterdam, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. S.A. Snijders-Rooth, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan ziet op 20 stalen buispalen van elk 15 meter lang, die in de waterbodem worden geslagen (hierna: de palenfundering). De palenfundering wordt aangebracht met het oogmerk om een woonschip dat is gelegen aan de [locatie] te Haarlem te dragen.
2.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank het aanbrengen van de palenfundering terecht aangemerkt als “bouwen” in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de palenfundering gelet op de omvang, het materiaal, de solide verankering in de waterbodem en het plaatsgebonden karakter daarvan als bouwwerk als bedoeld in dit artikel dient te worden aangemerkt. Voor het aanbrengen van de palenfundering was dan ook een bouwvergunning vereist. Hetgeen appellant in dit verband heeft betoogd, treft dan ook geen doel.
2.3. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Zuiderpolder”. Hierin is de bestemming “woonschepenligplaats W1” opgenomen. In artikel 13, eerste lid, van de planvoorschriften is bepaald dat de op de kaart voor woonschepenligplaats W1 aangewezen gronden zijn bestemd voor ligplaatsen voor maximaal 53 woonschepen met de daarbij behorende gronden, bergingen, erven, water, recreatieve doeleinden en andere bouwwerken. In artikel 13, tweede lid, onder f, wordt met betrekking tot andere bouwwerken” bepaald, voor zover hier van belang: de hoogte van de andere bouwwerken op de bij de woonschepen behorende erven mag niet meer dan 3 meter bedragen.
2.4. De Afdeling verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat de palenfundering als zodanig een op zichzelf staand bouwwerk betreft en naar haar aard en gebruik niet kan worden aangemerkt als een onderdeel van een woonschip of daarmee gelijkgesteld kan worden en evenmin valt onder het begrip “andere bouwwerken” in vorenbedoeld zin. Het betoog van appellant dat hier op ziet, treft dan ook geen doel.
2.5. Uit het voorgaande volgt dat het oordeel van de rechtbank dat burgemeester en wethouders de gevraagde bouwvergunning terecht wegens strijd met het bestemmingsplan hebben geweigerd, juist is.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Ouwehand
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2002