ECLI:NL:RVS:2002:AE5971

Raad van State

Datum uitspraak
31 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200634/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • E.M. Ouwehand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor palenfundering van woonschip in Haarlem

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de weigering van burgemeester en wethouders van Haarlem om een bouwvergunning te verlenen voor het aanbrengen van 20 palen ter fundering van een woonschip. De burgemeester en wethouders hebben op 9 augustus 2000 een besluit genomen waarin zij de vergunning hebben geweigerd. Dit besluit werd later door hen bevestigd in een besluit van 19 februari 2001, waarin het bezwaar van de appellant ongegrond werd verklaard. De rechtbank te Haarlem heeft op 20 december 2001 het beroep van de appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellant op 1 februari 2002 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 16 juli 2002 behandeld. De appellant was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de burgemeester en wethouders werden vertegenwoordigd door een ambtenaar. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de palenfundering moet worden aangemerkt als 'bouwen' in de zin van de Woningwet. De Afdeling is van oordeel dat de palenfundering, gezien de omvang, het materiaal en de solide verankering in de waterbodem, als een bouwwerk moet worden beschouwd. Dit betekent dat voor het aanbrengen van de palenfundering een bouwvergunning vereist was.

Daarnaast heeft de Afdeling geoordeeld dat de palenfundering niet kan worden aangemerkt als onderdeel van het woonschip of als 'andere bouwwerken' zoals bedoeld in het bestemmingsplan. De Afdeling bevestigt het oordeel van de rechtbank dat de burgemeester en wethouders de bouwvergunning terecht hebben geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan. Het hoger beroep van de appellant is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200200634/1.
Datum uitspraak: 31 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 20 december 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Haarlem.
1. Procesverloop
Bij ongedateerd besluit, verzonden op 9 augustus 2000, hebben burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd aan appellant vergunning te verlenen voor het aanbrengen van 20 palen ter fundering van het woonschip gelegen aan de [locatie] te Haarlem.
Bij besluit van 19 februari 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Kamer uit de commissie beroep- en bezwaarschriften van 27 januari 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 20 december 2001 heeft de arrondissementsrechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 31 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 14 april 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. L.B. Sauerwein, advocaat te Amsterdam, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. S.A. Snijders-Rooth, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan ziet op 20 stalen buispalen van elk 15 meter lang, die in de waterbodem worden geslagen (hierna: de palenfundering). De palenfundering wordt aangebracht met het oogmerk om een woonschip dat is gelegen aan de [locatie] te Haarlem te dragen.
2.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank het aanbrengen van de palenfundering terecht aangemerkt als “bouwen” in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de palenfundering gelet op de omvang, het materiaal, de solide verankering in de waterbodem en het plaatsgebonden karakter daarvan als bouwwerk als bedoeld in dit artikel dient te worden aangemerkt. Voor het aanbrengen van de palenfundering was dan ook een bouwvergunning vereist. Hetgeen appellant in dit verband heeft betoogd, treft dan ook geen doel.
2.3. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Zuiderpolder”. Hierin is de bestemming “woonschepenligplaats W1” opgenomen. In artikel 13, eerste lid, van de planvoorschriften is bepaald dat de op de kaart voor woonschepenligplaats W1 aangewezen gronden zijn bestemd voor ligplaatsen voor maximaal 53 woonschepen met de daarbij behorende gronden, bergingen, erven, water, recreatieve doeleinden en andere bouwwerken. In artikel 13, tweede lid, onder f, wordt met betrekking tot andere bouwwerken” bepaald, voor zover hier van belang: de hoogte van de andere bouwwerken op de bij de woonschepen behorende erven mag niet meer dan 3 meter bedragen.
2.4. De Afdeling verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat de palenfundering als zodanig een op zichzelf staand bouwwerk betreft en naar haar aard en gebruik niet kan worden aangemerkt als een onderdeel van een woonschip of daarmee gelijkgesteld kan worden en evenmin valt onder het begrip “andere bouwwerken” in vorenbedoeld zin. Het betoog van appellant dat hier op ziet, treft dan ook geen doel.
2.5. Uit het voorgaande volgt dat het oordeel van de rechtbank dat burgemeester en wethouders de gevraagde bouwvergunning terecht wegens strijd met het bestemmingsplan hebben geweigerd, juist is.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Ouwehand
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2002
224-378