200202065/1.
Datum uitspraak: 31 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de maatschap "Tri-Eye”, gevestigd te Middelburg,
appellante,
gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerders.
Bij besluit van 22 oktober 2001 heeft de gemeenteraad van Middelburg, op voorstel van burgemeester en wethouders van 2 oktober 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Sint Pieterpoort".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 26 februari 2002,
nr. 021916/616/11, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 7 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 11 juni 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2002, waar appellante in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door
ir. E.A. Dekker, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is verschenen de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. F.E.W. van Dijk, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Het plan voorziet in de bouw van 27 woningen, de aanleg van infrastructurele werken en de verbouwing van het pakhuis aan de [locatie] tot woning op het voormalige terrein van de Rijks-HBS aan de [locatie].
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellante kan zich niet verenigen met het besluit tot goedkeuring van (een deel van) het plan. Zij stelt dat zij tijdens de uitvoering van het plan niet in staat zal zijn haar werkzaamheden met film, video en fotografie in haar pand aan de [locatie] uit te voeren door overlast van trilling en geluid. Appellante vreest verder na de uitvoering van het plan overlast te ondervinden van trilling en geluid als gevolg van het gebruik van de Pauwpoort als ontsluitingsmogelijkheid door voetgangers, fietsers, bromfietsers en auto’s. Zij vreest tot slot dat het plan zal leiden tot aantasting van haar privacy doordat bewoners vanuit de nieuwe woningen aan de Pauwpoort uitzicht zullen hebben op de begane grond en de eerste verdieping van haar pand.
2.4. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat de Pauwpoort niet zal worden gebruikt om de parkeerplaatsen van de nieuwe woningen te ontsluiten, zodat van extra autoverkeer daar geen sprake zal zijn. Hij heeft verder overwogen dat de vorige hoofdbestemming “Openbare en bijzondere doeleinden” functies toeliet die vergelijkbaar zijn met woningbouw. Voor eventuele schade die kan ontstaan door bouwwerkzaamheden verwijst de gemeenteraad naar de opdrachtgever van het plan.
2.5. Verweerders hebben geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben het plan goedgekeurd. Zij kunnen instemmen met het standpunt van het gemeentebestuur. Verweerders hebben verder overwogen dat volgens het streekplan de voorkeur moet worden gegeven aan woningbouw op inbreidingslocaties boven woningbouw op nieuwe locaties aan de rand van de kern van Middelburg. Het algemene belang van het bouwen op een inbreidingslocatie heeft derhalve voorrang boven het belang van appellante bij het ongewijzigd blijven van de bebouwing aan de [locatie] en de [locatie].
2.6. Met betrekking tot het standpunt van appellante dat zij tijdens de uitvoering van het plan niet in staat zal zijn haar werkzaamheden uit te voeren door trillings- en geluidsoverlast, overweegt de Afdeling dat dit uitvoeringsaspect niet in deze procedure aan de orde kan komen.
2.6.1. De Afdeling ziet gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting voorts geen grond voor het oordeel dat appellante door het gebruik van de Pauwpoort als ontsluitingsmogelijkheid door verschillende verkeersdeelnemers in onevenredige mate trillings- en geluidshinder zal gaan ondervinden. Hierbij is in aanmerking genomen dat de Pauwpoort niet zal worden gebruikt voor de ontsluiting van de parkeerplaatsen van de nieuwe woningen. Voorts kon de Pauwpoort op grond van het vorige bestemmingsplan ook reeds door verschillende verkeersdeelnemers worden gebruikt.
2.6.2. Met betrekking tot het standpunt van appellante aangaande haar privacy, overweegt de Afdeling dat zij niet aannemelijk acht dat de privacy van appellante in onevenredige mate zal worden aangetast. Hierbij is in aanmerking genomen dat het vorige bestemmingsplan ter plaatse functies toeliet die een vergelijkbaar effect kunnen hebben op de privacy als woningbouw. Voorts brengt de aard van de onderhavige binnenstedelijke situatie met zich dat appellante niet gevrijwaard kan blijven van enig zicht op haar pand vanuit tegenover gelegen woningen. Overigens is niet gebleken dat appellante eventuele inkijk in haar pand niet met eenvoudige middelen kan voorkomen dan wel beperken.
2.7. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Broekman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2002