ECLI:NL:RVS:2002:AE5993

Raad van State

Datum uitspraak
31 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104983/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning voor garage/berging in Tubbergen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Almelo, die op 26 september 2001 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de bouwvergunning die burgemeester en wethouders van Tubbergen op 12 februari 2001 hadden verleend aan een vergunninghouder voor het veranderen van een garage/berging op een perceel in Tubbergen. De burgemeester en wethouders verleenden op 24 juli 2001 vrijstelling op basis van het bestemmingsplan en verklaarden het bezwaar van de appellant ongegrond. De appellant ging hiertegen in hoger beroep bij de Raad van State, die de zaak op 14 mei 2002 ter zitting behandelde.

De Raad van State oordeelde dat de president van de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de bouwplannen in overeenstemming waren met de bestemmingsplannen. De appellant betoogde dat de garage/berging op een afstand van slechts 0,15 meter van de terreingrens zou worden gebouwd, terwijl de planvoorschriften een afstand van minimaal 1 meter vereisen. Ook de oprichting van een carport op minder dan 1 meter van de zijdelingse erfgrens was in strijd met de voorschriften. De Raad van State oordeelde dat de verleende vrijstelling niet van toepassing was op de carport en dat de beslissing van de burgemeester en wethouders niet in overeenstemming was met de Woningwet.

Het hoger beroep van de appellant werd gegrond verklaard. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de president van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellant alsnog gegrond. De Raad van State vernietigde het besluit van de burgemeester en wethouders van Tubbergen en droeg hen op om opnieuw op het bezwaar van de appellant te beslissen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werden de burgemeester en wethouders veroordeeld in de proceskosten van de appellant en werd het griffierecht vergoed.

Uitspraak

200104983/1.
Datum uitspraak: 31 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 26 september 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Tubbergen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2001 hebben burgemeester en wethouders van Tubbergen (hierna: burgemeester en wethouders) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het veranderen van een garage/berging op het perceel [locatie] te [plaats] tot een garage/berging/carport.
Bij besluit van 24 juli 2001 hebben zij naar aanleiding van het daartegen door appellant gemaakte bezwaar alsnog krachtens het bestemmingsplan vrijstelling verleend en vervolgens het bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor bezwaar- en beroep, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 26 september 2001, op diezelfde dag verzonden, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Almelo (hierna: de president) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 december 2001 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door F.G.S. Droste, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet erin dat de bestaande garage/berging wordt gedeeld door plaatsing van een tussenmuur met deur, aan het achter deel een stuk wordt aangebouwd en dit in gebruik blijft als garage/berging. Het voorste gedeelte wordt omgebouwd tot carport en het geheel wordt voorzien van een kap.
2.2. Ingevolge het ter plaatse van kracht zijnde bestemmingsplan “Fleringen 1980” rust op het perceel de bestemming “ Woningbouw E- en L-, klasse LO “.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, is op gronden met die bestemming per woning op de aangegeven bebouwingsoppervlakken uitsluitend de volgende bebouwing toegestaan:
a. één aangebouwd bijgebouw met een oppervlakte van maximaal 30 m2 en een maximale goothoogte van 3 meter en een minimale afstand tot de zijdelingse terreingrens van 1 m;
b. één carport met een oppervlakte van maximaal 20 m2 en een goothoogte van maximaal 3 meter en een minimale afstand tot de zijdelingse terreingrens van 1 m.
Ingevolge artikel 4, twaalfde lid, aanhef en onder i, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, kan vrijstelling worden verleend van de voorschriften inzake de minimale afstand van een bijgebouw tot de terreingrens voor de bouw van bergplaatsen en/of garages op de terreingrens.
2.3. Appellant betoogt dat de president er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat de garage/berging op circa 0,15 m uit de terreingrens zal worden opgericht, hoewel ingevolge de planvoorschriften een bijgebouw slechts op minstens 1 m uit de terreingrens mag worden gebouwd, of – na toepassing van vrijstelling – op die grens.
De president is er volgens appellant verder ten onrechte aan voorbij gegaan dat het bouwplan tevens voorziet in de oprichting van een carport op minder dan 1 m van de zijdelingse erfgrens, hetgeen in strijd is met artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften.
2.4. Dit betoog slaagt. Voormeld artikel 4, twaalfde lid, aanhef en onder i, van de planvoorschriften voorziet in het verlenen van vrijstelling voor het oprichten van een bijgebouw op de terreingrens. Hiervan is geen sprake, nu de wand van de garage/berging niet op, maar circa 0,15 meter van de terreingrens zal worden geplaatst. Dat de rand van het dakoverstek ter hoogte van de terreingrens zal komen, maakt dit niet anders.
Verder voorziet het bouwplan in de oprichting van een carport op de terreingrens. De verleende vrijstelling heeft hierop evenwel geen betrekking. Dit was ook niet mogelijk, omdat het bestemmingsplan geen mogelijkheid kent om in afwijking van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, met vrijstelling de bouw van een carport tot op de terreingrens te vergunnen.
2.5. Uit het vorenstaande volgt dat de op het bezwaarschrift genomen beslissing zich niet verdraagt met artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet. De president heeft dit miskend.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. Aan hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd, komt de Afdeling niet toe. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd en doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep bij de rechtbank alsnog gegrond verklaren, het besluit van 24 juli 2001 vernietigen en bepalen dat burgemeester en wethouders opnieuw op het bezwaar van appellant beslissen met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.7. Burgemeester en wethouders dienen op de na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 26 september 2001 in zaak 01/671 WW44J1 A;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep alsnog gegrond;
IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Tubbergen van 24 juli 2001, nr. G-BWM/01-5785;
V. draagt burgemeester en wethouders van Tubbergen op om opnieuw op het bezwaarschrift te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
VI. veroordeelt burgemeester en wethouders van Tubbergen in de door appellant in verband met de behandeling van in beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,37, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Tubbergen aan appellant te worden betaald;
VII. gelast dat de gemeente Tubbergen aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 256,39 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2002
58-397.