200106104/1.
Datum uitspraak: 31 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vennootschap onder firma "Kwekerij Zonzeel",
waarvan de vennoten zijn [naam rechtspersoon] en [naam rechtspersoon], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 23 oktober 2001 in het geding tussen:
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
Bij besluit van 29 juni 1999 heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: de Minister) een aanvraag van appellante om subsidieverlening krachtens de Stimuleringsregeling innovatie markt en concurrentiekracht (hierna: de Regeling) afgewezen.
Bij besluit van 4 september 2000 heeft de Minister het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Beoordelingscommissie innovatieprojecten (hierna: de Beoordelingscommissie), waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 23 oktober 2001, verzonden op 6 november 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 december 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 14 januari 2002. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 februari 2002 heeft de Minister van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek is nog een stuk ontvangen van appellante. Een afschrift van dit stuk is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door haar vennoten, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. M.M.F. Lobles, zijn verschenen.
2.1. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij geen tegenadvies van andere deskundigen heeft overgelegd en niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van ernstige gebreken in de inhoud of de totstandkoming van het advies van de Beoordelingscommissie aan de Minister. Daarmee miskent de rechtbank dat wel tegenadvies is gevraagd en verschillende deskundigenrapporten als bijlage bij de aanvraag waren gevoegd. Deze tegenadviezen zijn in hoger beroep aangevuld, aldus appellante. Voorts betoogt zij dat de rechtbank heeft miskend dat het rapport van de deskundigen, waarop het advies van de Beoordelingscommissie gebaseerd is, haar onbekend is.
2.2. Dit betoog treft geen doel. In het kader van de Regeling verloopt de behandeling van aanvragen om innovatiesubsidies via het zogenoemde tendersysteem. Dit brengt met zich dat de aanvragen binnen een bepaalde periode volledig moeten worden ingediend om vervolgens met elkaar te worden vergeleken en ten opzichte van elkaar te worden gerangschikt naar de mate waarin zij aan de vastgestelde beoordelingsmaatstaven voldoen, een en ander ter verdeling van het beschikbare budget. Om de gelijkheid van kansen te waarborgen, kunnen de aanvragen achteraf niet worden aangevuld. Gebleken is dat appellante bij de aanvraag een aantal aanbevelingen heeft gevoegd en dat de Beoordelingscommissie met de inhoud daarvan bekend was en deze bij de beoordeling van de aanvraag heeft betrokken.
Ten aanzien van de brief van de DLV Adviesgroep N.V. van 6 december 2001, die appellante in hoger beroep heeft ingediend, wordt overwogen dat de Minister hiermee bij zijn besluitvorming geen rekening heeft kunnen houden. Gesteld noch gebleken is dat appellante deze informatie niet eerder naar voren heeft kunnen brengen. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat appellante geen conta-expertise heeft overgelegd.
Voorts blijkt uit de beschrijving van de werkwijze van de Beoordelingscommissie dat zij zich bij de advisering over de beoordeling van een subsidieaanvraag kan laten bijstaan door deskundigen. Het beoordelingsmemorandum dat ten grondslag heeft gelegen aan het primaire besluit is op 20 januari 2000 aan appellante toegezonden. Daarin is onder de paragraaf “Visie beoordelingscommissie” de subparagraaf “Visie deskundigen” opgenomen, waarin het advies van de deskundigen is opgenomen. De rechtbank heeft op juiste gronden overwogen dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van zodanige gebreken in de inhoud of de totstandkoming van het advies van de Beoordelingscommissie, dat de Minister daarop zijn besluit niet heeft mogen baseren.
Hetgeen appellante heeft aangevoerd, leidt dan ook niet tot het oordeel dat de rechtbank het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P. Hoogenboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Hoogenboom
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2002