200001848/1.
Datum uitspraak: 31 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de gemeenteraad van Nuth,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellante sub 4], wonend te [woonplaats],
5. [appellanten sub 5], wonend te [woonplaats],
6. [appellant sub 6], wonend te [woonplaats],
7. [appellanten sub 7], wonend te [woonplaats],
8. [appellante sub 8], gevestigd te [plaats],
9. [appellanten sub 9], wonend te [woonplaats],
10. [appellant sub 10], wonend te [woonplaats],
gedeputeerde staten van Limburg,
verweerders.
Bij besluit van 6 juli 1999 heeft de gemeenteraad van Nuth, op voorstel van burgemeester en wethouders van 24 juni 1999, vastgesteld het bestemmingsplan "Schimmert".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 22 februari 2000, kenmerk 2000/6127M, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten beroep ingesteld. De beroepschriften zijn aangehecht.
Bij brief van 31 januari 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2002, waar appellant sub 3, appellante sub 4, appellanten sub 5 en appellant sub 6 in persoon zijn verschenen of zich hebben doen vertegenwoordigen.
De overige appellanten zijn, al dan niet met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerders hebben zich doen vertegenwoordigen door
mr. J.J.A.J.M. Timmermans, ambtenaar der provincie.
2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).
Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
2.2. Het plangebied betreft het bebouwde gebied van de kern Schimmert, bestaande uit de gebieden Op de Bies, Oensel, Kruis, Schimmert, Klein Haasdal en Groot Haasdal. Het plan voorziet in een actueel planologisch kader voor het bebouwde gebied en dient ter vervanging van diverse bestemmingsplannen.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan gedeeltelijk goedgekeurd.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.4. Appellanten sub 1 tot en met 7 en appellanten sub 9 kunnen zich er niet mee verenigen dat verweerders bij hun bestreden besluit goedkeuring hebben onthouden aan de bestemming "Woondoeleinden" van een aantal percelen, gelegen aan de Langstraat, Kruisstraat, Kleverstraat, Trichterstraat, Bockhofweg, Klein Haasdal en Haagstraat, zoals nader op de plankaart met rode omlijning is aangegeven.
2.4.1. Verweerders hebben zich bij de onthouding van goedkeuring aan de omstreden bestemming van de percelen op het standpunt gesteld dat deze niet in overeenstemming is met het vigerende streekplan, zijnde de "Partiële streekplanherziening Openruimte- en Bufferzonebeleid Zuid-Limburg" (hierna: de streekplanherziening).
Verweerders zijn van mening dat de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan rekening had kunnen en moeten houden met het provinciale contourenbeleid.
2.4.2. Appellante sub 8 en appellant sub 10 kunnen zich niet verenigen met de onthouding van goedkeuring aan het gehele plandeel van het wooncluster Oensel, zoals op de plankaart met een rode omlijning is aangegeven.
2.4.3. Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld dat het wooncluster Oensel is gelegen buiten de contouren zoals opgenomen in de streekplanherziening en derhalve behoort tot het buitengebied. Verweerders achten het dan ook niet juist dat het wooncluster planologisch in het voorliggende kernenplan wordt geregeld. Zij zijn van mening dat het cluster planologisch dient te worden geregeld in de herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied".
2.4.4. Op 17 december 1999 hebben provinciale staten van Limburg de streekplanherziening vastgesteld.
Vaststaat dat de vastgestelde streekplanherziening eerst op 3 maart 2000 bekend is gemaakt door middel van terinzagelegging.
Gelet op artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht was ten tijde van het bestreden besluit de streekplanherziening nog niet in werking getreden.
In verband met het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerders het plan hadden moeten toetsen aan het op dat moment geldende Streekplan Zuid-Limburg.
Nu verweerders hun onthouding van goedkeuring hebben gebaseerd op de destijds nog niet in werking getreden streekplanherziening hebben verweerders gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het beroep van appellant sub 1, voor zover gericht tegen de onthouding van goedkeuring aan de bestemming "Woondoeleinden" van een aantal percelen, alsmede de beroepen van appellant sub 2 tot en met appellant sub 10 zijn mitsdien gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
2.5. Appellant sub 1 kan zich er verder niet mee verenigen dat verweerders goedkeuring hebben onthouden aan de bestemmingen "Agrarisch bouwblok", "Agrarisch hulpbedrijf" en "Agrarisch bedrijf met toegesneden bestemming", voor zover het betreft de zone tussen de bestemmingsgrens en het binnen deze bestemmingen gelegen bouwvlak.
Hiertoe heeft appellant aangevoerd dat de agrariërs in de gemeente Nuth met een positieve insteek zijn benaderd, hetgeen heeft geleid tot het opnemen van een extra zone van maximaal 10 meter breed rondom de bouwvlakken ten behoeve van voorzieningen zoals verhardingen of beplanting.
Voorts is appellant van mening dat de motivering van verweerders gebrekkig is gezien het feit dat slechts in het besluit een motivering is opgenomen dat goedkeuring is onthouden, terwijl niet op de plankaart is opgenomen dat goedkeuring is onthouden. Verder gaan verweerders geheel voorbij aan de praktijk van de agrarische bedrijfsvoering, aldus appellant.
Tot slot stelt appellant dat sprake is van rechtsongelijkheid, aangezien verweerders in gevallen waarbij is gekozen voor dezelfde systematiek wel goedkeuring hebben verleend aan de desbetreffende bestemmingsplannen.
2.5.1. Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld dat de door de gemeente gekozen systematiek bij bouwkavels tot een groter ruimtebeslag leidt dan op basis van onderzoek en overleg met de betrokken ondernemers als noodzakelijk wordt beschouwd.
Dit betekent dat er meer mogelijkheden voor bebouwing en opslag worden geboden dan vanuit planologisch oogpunt aanvaardbaar is. Het binnen de bouwgrenzen gelegen oppervlak biedt voldoende mogelijkheden voor het agrarisch bedrijf en dit oppervlak sluit ook aan op de resultaten van het onderzoek naar de omvang van de bouwkavel. Voorts vrezen verweerders, gezien de activiteiten die aldaar worden toegelaten, voor een onnodige aantasting van de landschappelijke en andere waarden.
Ook blijkt dat de zone dienst kan doen als een soort reserve-ruimte voor het bouwvlak en kan met het (te) lichte instrument van de vrijstelling het bouwvlak binnen de zone worden uitgebreid.
2.5.2. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting komt het standpunt van verweerders de Afdeling niet onredelijk voor.
Voorts blijkt uit de stukken dat verweerders niet zozeer bezwaren hebben tegen de gevolgde systematiek, maar dat zij van mening zijn dat in dit geval daardoor te veel beslag op het buitengebied wordt gelegd. In verband met het vorenstaande is geen sprake van gelijke gevallen die ongelijk behandeld zijn.
Voorts is de Afdeling van oordeel dat in het bestreden besluit voldoende duidelijk is aangegeven waaraan verweerders hun goedkeuring hebben onthouden en dat geen aanleiding bestond dit eveneens op de plankaarten tot uitdrukking te brengen.
2.5.3. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben daarom terecht in zoverre goedkeuring onthouden aan het plan.
In hetgeen appellant sub 1 heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van appellant sub 1 is in zoverre ongegrond.
2.6. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van appellant sub 1 gedeeltelijk en de
beroepen van appellanten sub 2 tot en met 10 geheel gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Limburg van
22 februari 2000, kenmerk 2000/6127M, voorzover daarbij
goedkeuring is onthouden aan de bestemming "Woondoeleinden" van
de percelen aan de Langstraat, Kruisstraat, Kleverstraat,
Trichterstraat, Bockhofweg, Klein Haasdal en Haagstraat, zoals nader
op de plankaart met rode omlijning is aangegeven, alsmede voorzover
daarbij goedkeuring is onthouden aan het plandeel van het
wooncluster Oensel;
III. veroordeelt gedeputeerde staten van Limburg in de in verband met de
behandeling van de beroepen gemaakte proceskosten tot een bedrag
van € 332,00 voor appellant sub 2, een bedrag van € 664,00 voor
appellant sub 3, een bedrag van € 664,00 voor appellanten sub 5,
een bedrag van € 332,00 voor appellant sub 6 en een bedrag van
€ 332,00 voor appellanten sub 7, welke bedragen geheel zijn toe te
rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
de bedragen dienen door de provincie Limburg te worden betaald aan
voornoemde appellanten;
VII. gelast dat de provincie Limburg aan appellant sub 1 en appellante
sub 8 het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde
griffierecht (ieder € 204,20) en aan de overige appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht (ieder € 102,10) vergoedt.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. A. Kosto en
mr. K. Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-
de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2002