200105596/1.
Datum uitspraak: 31 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 28 september 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Enschede.
Bij besluit van 26 oktober 1999 hebben burgemeester en wethouders van Enschede (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd aan appellanten een bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een carport/berging, alsmede voor ruimtes voor de uitoefening van een beroep aan huis op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 februari 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 28 september 2001, verzonden op dezelfde datum, heeft de arrondissementsrechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 9 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op 9 november 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 december 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 mei 2002, waar [naam rechtspersoon] in persoon, bijgestaan door mr. A.J. Louter, advocaat, en [gemachtigde] vertegenwoordigd door deze, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. W.D. Piek, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het inmiddels gerealiseerde bouwplan voorziet in de oprichting van een carport met oversteek met een nieuwe schuur alsook in de bouw van een behandelruimte, een entree met wachtruimte en een toiletruimte voor de uitoefening van een natuurgeneeskundige praktijk. In hoger beroep is uitsluitend nog in geschil het deel van het bouwplan dat betrekking heeft op de oprichting van de ruimten voor de uitoefening van de natuurgeneeskundige praktijk. Deze ruimten vervangen een aantal bestaande, aan de woning gebouwde ruimten.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan “Buitengebied 1996” rust op het perceel de gastbestemming “Woning”.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder 2, van de planvoorschriften mag de gezamenlijke inhoud van de woning en de al dan niet aangebouwde bijgebouwen ten hoogste 450 m³ bedragen of zoveel meer als die inhoud bedroeg ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder 3, van de planvoorschriften, voorzover thans van belang, mogen bijgebouwen niet worden gewijzigd in gebouwen ten behoeve van woondoeleinden, indien van een bestaande woning de gezamenlijke inhoud van woning en bijgebouwen meer is dan 450 m³.
Artikel 1.1 van de planvoorschriften omschrijft een aan huis gebonden beroep als een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, welke in huis mogen worden uitgeoefend of verleend, mits de woonfunctie als hoofdfunctie gehandhaafd blijft.
Artikel 1.19 van de planvoorschriften omschrijft een bijgebouw als een gebouw, vrijstaand dan wel aangebouwd, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen woning, ten dienste van de normaal gebruikelijke huishoudelijke berging, stalling of hobby.
Niet in geschil is dat de inhoud van de betrokken woning en bijgebouwen op het moment van de terinzagelegging van het bestemmingsplan groter was dan 450 meter³.
2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat burgemeester en wethouders met juistheid hebben overwogen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
2.4. Dit betoog faalt. Met de rechtbank moet worden geoordeeld dat uit voormelde planvoorschriften volgt dat de uitoefening van een beroep, als bedoeld in artikel 1.1 van de planvoorschriften, uitsluitend binnen de woning mag plaatsvinden en niet vanuit een bijgebouw. De uitoefening van een natuurgeneeskundige praktijk dient te worden aangemerkt als de uitoefening van een beroep, als bedoeld in voormeld artikel 1.1. Nu de inmiddels gerealiseerde ruimten niet in verbinding staan met de woning, moet echter worden geoordeeld dat deze ruimten, bouwtechnisch gezien, geen deel uitmaken van de woning. De uitoefening van een natuurgeneeskundige praktijk in deze ruimten is reeds om die reden in strijd met het bestemmingsplan.
2.5. Gelet op het vorenoverwogene heeft de rechtbank terecht overwogen dat burgemeester en wethouders de bouwvergunning niet ten onrechte hebben geweigerd.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Boer
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2002