ECLI:NL:RVS:2002:AE6199

Raad van State

Datum uitspraak
7 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201674/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • W.M. Haverkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel inzake dwangsom en bestuursdwang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel. De burgemeester en wethouders hadden de appellant gelast om binnen tien dagen een veekerend raster aan te brengen langs de singel van zijn perceel, met een dreiging van een dwangsom van ƒ 250,00 per dag bij niet-naleving. Dit besluit werd later gewijzigd, maar de appellant voldeed niet aan de eisen. De burgemeester en wethouders verklaarden het bezwaar van de appellant ongegrond en legden een dwangsom op van maximaal ƒ 5.000,00. De rechtbank te Leeuwarden verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarna de appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de burgemeester en wethouders niet onterecht hebben gehandeld. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het voornemen tot bestuursdwang geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, en dat de beslissing op bezwaar niet nietig was. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant niet had voldaan aan de opgelegde verplichtingen, waardoor de dwangsom terecht was opgelegd. De zaak werd openbaar uitgesproken op 7 augustus 2002.

Uitspraak

200201674/1.
Datum uitspraak: 7 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 18 februari 2002 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 2000 hebben burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel (hierna: burgemeester en wethouders), voorzover hier van belang, appellant gelast om binnen tien dagen na de verzenddatum van deze brief, een veekerend raster aan te brengen langs de singel aan de zuidoostzijde van het perceel van appellant aan de [locatie], conform de in de bijlage gestelde voorwaarden, op straffe van een dwangsom van ƒ 250,00 (€ 113,45) per dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van ƒ 5.000,00 (€ 2.268,90).
Bij besluit van 4 juli 2000 hebben burgemeester en wethouders de last onder dwangsom gewijzigd in die zin dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot tien dagen na de verzenddatum van deze brief.
Bij besluit van 14 november 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 25 september 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 18 februari 2002, verzonden op 21 februari 2002, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 maart 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 mei 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door [gemachtigde], chef sectie groen van de afdeling Milieu en Beheer, en [gemachtigde], medewerker afdeling Algemene en Burgerzaken, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Burgemeester en wethouders hebben appellant bij besluit van 29 juli 1999 onder meer verplicht een veekerend raster aan te brengen langs de singels op het perceel van appellant aan de [locatie] op een afstand van 1 meter of meer uit de voet van de beplanting.
Vast staat dat appellant hieraan ten tijde van het besluit van 5 juni 2000, zoals gewijzigd bij besluit van 4 juli 2000, nog niet had voldaan. Appellant heeft wel een afrastering geplaatst, welke hij nadien door toevoeging van een tweede draad heeft verbeterd, doch deze stond te dicht tegen de beplanting. Deze situatie was na het verstrijken van de begunstigingstermijn ongewijzigd, zodat burgemeester en wethouders bij de beslissing op bezwaar hebben verklaard dat met ingang van 17 juli 2000 de dwangsom is verbeurd en dat aan appellant het bedrag van ƒ 5.000,00 (€ 2.268,90) in rekening wordt gebracht. Voorts hebben zij medegedeeld voornemens te zijn over te gaan tot het toepassen van bestuursdwang als appellant niet voor 31 december 2000 de afrastering heeft verbeterd conform de gestelde voorwaarden.
2.2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het betoog van appellant dat de beslissing op bezwaar nietig is, aangezien daarin in strijd met artikel 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) tegelijk met de beslissing om het dwangsombesluit te handhaven een besluit tot toepassing van bestuursdwang is genomen, verworpen. Daartoe heeft zij erop gewezen dat uit de beslissing op bezwaar slechts kan worden opgemaakt dat burgemeester en wethouders het voornemen hadden bestuursdwang toe te passen doch niet dat zij reeds tot de toepassing daarvan hadden besloten.
2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het in het besluit van 14 november 2000 opgenomen voornemen tot het toepassen van bestuursdwang een op rechtsgevolg gericht besluit is en dit het besluit van 14 november 2000 onrechtmatig maakt.
2.4. Dit betoog faalt. Slechts de schriftelijke beslissing tot toepassing van bestuursdwang geldt ingevolge artikel 5:24, eerste lid, van de Awb, als een beschikking. De mededeling dat men voornemens is bestuursdwang te gaan toepassen levert geen besluit op in de zin van de Awb. Het staat immers nog niet vast dat B&W daadwerkelijk tot toepassing van bestuursdwang zullen overgaan. Een dergelijke mededeling leidt er niet toe dat de beslissing op bezwaar van 14 november 2000 onrechtmatig is, daargelaten of een besluit tot toepassing van bestuursdwang daartoe wel zou leiden.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Haverkamp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2002
306-426.