ECLI:NL:RVS:2002:AE6216
Raad van State
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.M. Boll
- R. van Heusden
- Rechtspraak.nl
Intrekking van vergunning voor tarwemaalderij en ontvankelijkheid van beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking van een vergunning die op 27 januari 1981 was verleend aan appellante voor het oprichten en in werking hebben van een tarwemaalderij op een specifiek perceel in de gemeente Beneden-Leeuwen. De burgemeester en wethouders van West Maas en Waal hebben op 12 maart 2002 besloten deze vergunning in te trekken op basis van artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer. Dit besluit werd op 2 april 2002 ter inzage gelegd. Appellante heeft op 15 april 2002 beroep ingesteld tegen dit besluit, maar de Raad van State heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is.
De Raad van State heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat appellante niet tijdig bedenkingen heeft ingediend tegen het ontwerp van het besluit, zoals vereist door artikel 20.10, tweede lid, van de Wet milieubeheer. De termijn voor het indienen van bedenkingen begon op 5 oktober 2001 en appellante heeft pas na deze termijn bedenkingen geuit, zonder deze te specificeren. De Raad van State concludeert dat de bedenkingen die appellante heeft ingediend buiten de gestelde termijn niet kunnen worden meegenomen in de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep.
De uitspraak van de Raad van State, gedaan in naam der Koningin, verklaart het beroep van appellante niet-ontvankelijk. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, aangezien het beroep niet ontvankelijk is verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan op 7 augustus 2002.