200201287/1.
Datum uitspraak: 14 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zwolle van 21 januari 2002 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 23 oktober 2000 heeft appellant (hierna: de Staatssecretaris) de aan [verzoeker] over het tijdvak 1 juli 1996 tot en met 30 juni 1997 toegekende huursubsidie nader vastgesteld op nihil en de teveel ontvangen huursubsidie ten bedrage van ƒ 3.900,00/€ 1.769,74 teruggevorderd.
Bij besluit van 3 mei 2001 heeft de Staatssecretaris het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 januari 2002, verzonden op 4 februari 2002, heeft de rechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de Staatssecretaris met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Staatssecretaris bij brief van 1 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 22 april 2002 heeft [verzoeker] een memorie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak op 1 augustus 2002 ter zitting aan de orde gesteld. Partijen zijn - met kennisgeving - niet ter zitting verschenen.
2.1. De Staatssecretaris betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het besluit van 23 oktober 2000 niet eerder dan 23 december 2000 op de in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voorgeschreven wijze aan [verzoeker] bekend is gemaakt, omdat het in eerste instantie niet aan het juiste adres is verzonden. Naar de mening van de Staatssecretaris mag hij er in beginsel van uitgaan dat een opgegeven correspondentieadres juist is.
2.2. Dit betoog slaagt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 15 augustus 2001 inzake nr. 200003719/1, welke uitspraak is aangehecht, mag een bestuursorgaan er in beginsel van uitgaan dat een opgegeven correspondentieadres juist is. Vast staat dat [verzoeker] van de verhuizing geen bericht aan de Staatssecretaris heeft gestuurd. De Staatssecretaris had ten tijde van het verzenden van het besluit van 23 oktober 2000 ook geen reden om aan te nemen dat [verzoeker] niet meer op het opgegeven correspondentieadres woonachtig zou zijn en mocht er mitsdien van uitgaan dat dit adres juist was. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, is het besluit met de toezending aan het correspondentieadres van [verzoeker] op 23 oktober 2000 derhalve op de in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb voorgeschreven wijze bekendgemaakt.
2.3. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt het inleidende beroep alsnog ongegrond verklaard. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.4. Gelet op het bepaalde in artikelen 6:8, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:7 van deze wet, is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift aangevangen op 24 oktober 2000 en geëindigd op 4 december 2000. Vast staat dat het bezwaarschrift van [verzoeker] eerst op 23 december 2000 is verzonden.
2.4.1. [verzoeker] stelt zich evenwel op het standpunt dat zij niet in verzuim is geweest, nu zij niet eerder dan na de ontvangst van het besluit van 23 oktober 2000 daartegen kon opkomen en haar niet valt te verwijten dat zij van de wijziging van haar adres aan de Staatssecretaris geen mededeling heeft gedaan, omdat zij geen huursubsidie meer ontving en daarover geen nadere mededelingen meer hoefde te verwachten.
2.4.2. Dit ten onrechte. Uit de bij de aanvraag om huursubsidie behorende informatie, waarvan [verzoeker] geacht mag worden kennis te hebben genomen, blijkt dat redengevend voor toekenning van huursubsidie is een verhouding tussen de hoogte van de huur en de hoogte van het inkomen en voorts, dat daarbij relevant is het inkomen dat een betrokkene ter beschikking heeft, waartoe in het algemeen het inkomen over het aan het subsidietijdvak voorafgaande kalenderjaar in aanmerking genomen wordt, tenzij dit in het jaar waarin de subsidie wordt toegekend tenminste 15% hoger of lager is dan in het voorafgaande kalenderjaar. Aangezien dat ten tijde van de aanvraag niet altijd voorzien kan worden, dient de aanvrager daarover een verwachting uit te spreken. Op die vraag heeft [verzoeker] geantwoord niet te verwachten dat het inkomen over 1996 tenminste 15% hoger uit zou uitvallen dan het inkomen over 1995, welk laatste grondslag vormde voor de berekening van de hoogte van de toe te kennen subsidie.
2.4.3. [verzoeker] heeft na afloop van het kalenderjaar 1996 op enig moment echter wél kunnen vaststellen dat haar inkomen over dat jaar ten opzichte van het jaar 1995 beduidend hoger was en zeker meer dan 15%. Die bevinding week duidelijk af van hetgeen zij - blijkens haar opgave aan de Staatssecretaris - tevoren verwachtte. Dat had daarom reden moeten zijn zich rekenschap te geven van de mogelijkheid dat een beduidend hoger ter beschikking zijnd inkomen in 1996 tot een geringere, of geheel geen aanspraak op huursubsidie over het tijdvak 1 juli 1996 tot en met 30 juni 1997 zou (kunnen) leiden. Reeds om die reden had [verzoeker] er niet – althans niet zonder meer - op mogen vertrouwen dat zij van de Staatssecretaris geen nadere berichten meer zou ontvangen. Zij had veeleer met het tegendeel rekening kunnen houden en om die reden de Staatssecretaris van de adreswijziging in kennis dienen te stellen. Dit klemt te meer nu reeds in de toelichting bij het verleningsbesluit het verzoek is opgenomen om eventuele adreswijzigingen, bijvoorbeeld met het voorgedrukte PTT-verhuisbericht, door te geven.
2.4.4. Voorts heeft [verzoeker] destijds door ondertekening van het aanvraagformulier voor huursubsidie voor het onderhavige tijdvak verklaard dat zij, als blijkt dat de huursubsidie of een deel ervan ten onrechte is toegekend, het bedrag dat te veel is uitgekeerd zal terugbetalen. Zij had er dan ook rekening mee moeten houden dat na controle tot – gelet op het bepaalde in artikel 22 van de Wet individuele huursubsidie – vijf jaar na afloop van het tijdvak waarvoor de subsidie is verstrekt wijziging van het subsidiebedrag en terugvordering van de teveel betaalde bedragen kon plaatsvinden.
2.4.5. Gelet op het vorenstaande kan niet worden staande gehouden dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [verzoeker] niet in verzuim is geweest. De Staatssecretaris heeft het door haar ingediende bezwaarschrift dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Zwolle van 21 januari 2002, AWB 01/645;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Van Loon
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2002