ECLI:NL:RVS:2002:AE6486

Raad van State

Datum uitspraak
14 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201718/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • W.M. Haverkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing urgentieverklaring door burgemeester en wethouders van Utrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen de afwijzing van haar verzoek om een urgentieverklaring door de burgemeester en wethouders van Utrecht. Het verzoek was gedaan op basis van artikel 2.5.1, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Bestuur Regio Utrecht 1997. De burgemeester en wethouders hebben op 11 juni 2001 afwijzend beslist op het verzoek van appellante. Hiertegen heeft appellante bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 3 oktober 2001 ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank te Utrecht heeft op 24 januari 2002 het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij haar gronden heeft aangevuld in april 2002.

De zaak is ter zitting behandeld op 26 juli 2002, waar de burgemeester en wethouders vertegenwoordigd waren door mr. W. van Beveren. Tijdens de zitting is vastgesteld dat appellante met haar kinderen sinds 5 maart 2002 staat ingeschreven op een adres dat aan haar en haar partner gezamenlijk is toegewezen. Dit heeft geleid tot de conclusie dat appellante geen processueel belang meer heeft bij een beslissing op het hoger beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft daarom besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 14 augustus 2002.

Uitspraak

200201718/1.
Datum uitspraak: 14 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Utrecht van 24 januari 2002 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Utrecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2001 hebben burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: burgemeester en wethouders) afwijzend beslist op het verzoek van appellante om een urgentieverklaring als bedoeld in artikel 2.5.1, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Bestuur Regio Utrecht 1997 (hierna: de verordening).
Bij besluit van 3 oktober 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 24 januari 2002, verzonden op 11 februari 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 maart 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 21 mei 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. W. van Beveren, werkzaam bij de afdeling Juridische Zaken van de gemeente Utrecht, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting is komen vast te staan dat appellante met haar kinderen in de gemeentelijke basisadministratie sinds 5 maart 2002 staat ingeschreven op het adres [locatie]. Gesteld noch gebleken is dat het standpunt van burgemeester en wethouders dat dit een aan appellante en haar partner gezamenlijk toegewezen eensgezinswoning betreft, onjuist zou zijn. Gelet hierop heeft appellante thans geen processueel belang meer bij een beslissing op het hoger beroep.
2.2. Het hoger beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Haverkamp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2002
306-426.