200103533/1.
Datum uitspraak: 14 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de gemeenteraad van Aalburg,
2. [appellanten sub 2], gevestigd te [plaats],
gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerders.
Bij besluit van 26 oktober 2000 heeft de gemeenteraad van Aalburg, op voorstel van burgemeester en wethouders van 17 oktober 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Genderen". Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 5 juni 2001, kenmerk 720229, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 27 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 30 juli 2001, en appellanten sub 2 bij brief van 3 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 8 augustus 2001, beroep ingesteld. Appellanten sub 2 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 3 september 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 27 november 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 29 april 2002 (verder te noemen: het deskundigenbericht). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [partij] en het gemeentebestuur van Aalburg. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2002, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door mr. D.S.H. Fluit en mr. G. Verweij, appellanten sub 2, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, zijn verschenen.
Verder is het woord gevoerd door [partij 1].
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.2. Het bestemmingsplan heeft betrekking op het kom- en kernrandgebied van Genderen. In het plan is de bestaande situatie geconsolideerd en is een aantal ontwikkelingen op het gebied van wonen en bedrijvigheid mogelijk gemaakt.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders goedkeuring onthouden aan enkele delen van de plankaart en het plan voor het overige goedgekeurd.
2.3. Appellanten kunnen zich op de in hun beroepschriften aangegeven gronden niet met het besluit van verweerders verenigen.
Ter zitting heeft de gemeenteraad van Aalburg (verder te noemen: de gemeenteraad) zijn bezwaar over de schending van artikel 10:30, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht ingetrokken.
[appellanten sub 2] hebben ter zitting hun bezwaren tegen de goedkeuring van de in het plan opgenomen bestemmingsregelingen voor het bedrijfsterrein [locatie] en de bedrijfslocatie [locatie 1] ingetrokken.
De Afdeling kan deze bezwaren derhalve buiten verdere behandeling laten.
Bedrijfsterrein [locatie]
2.4. De gemeenteraad en [appellanten sub 2] kunnen zich niet verenigen met de onthouding van goedkeuring aan een gedeelte van het grootste bouwblok met de bestemming "Bedrijven". Ook is naar hun mening ten onrechte goedkeuring onthouden aan het bebouwingspercentage van 60% dat voor dit bouwblok is gesteld. Volgens appellanten hebben verweerders miskend dat in het plan, na afweging van alle betrokken belangen, een zo goed mogelijke inrichting van het terrein is beoogd. Het bestreden besluit leidt volgens hen ten onrechte tot een aanzienlijke beperking van de bestaande bebouwingsmogelijkheden op het terrein.
2.4.1. Verweerders achten het plan, voorzover dit de oprichting van bedrijfsbebouwing mogelijk maakt binnen een afstand van 30 meter van de gronden met de bestemming "Wonen", in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Daarom hebben zij in zoverre goedkeuring aan het plan onthouden. Omdat dit leidt tot een beperking van de bebouwingsmogelijkheden op het terrein, moet volgens verweerders de mogelijkheid worden geboden om het resterende deel van het grootste bouwblok voor 100% te bebouwen.
In verband hiermee hebben zij ten aanzien van dit bouwblok goedkeuring onthouden aan het maximale bebouwingspercentage van 60.
2.4.2. Het plan biedt de mogelijkheid om op de gronden die liggen binnen het grootste bouwblok met de bestemming "Bedrijven" bedrijfsbebouwing op te richten ten behoeve van bedrijven in de categorieën 1, 2 en 3 van de bij het plan behorende "Staat van bedrijfsactiviteiten".
In deze "Staat van bedrijfsactiviteiten" worden afstanden genoemd die door een bedrijf uit een bepaalde categorie in acht moeten worden genomen tot woonbebouwing. Voor bedrijven behorend tot categorie 2 wordt als grootste afstand 30 meter genoemd en voor bedrijven behorend tot categorie 3 een afstand van 50 of 100 meter.
Het gedeelte van het bouwblok waaraan verweerders goedkeuring hebben onthouden, ligt op een afstand van minder dan 30 meter van de gronden met de bestemming "Wonen". In verband hiermee hebben verweerders zich op het standpunt kunnen stellen dat het plan op dit punt in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In zoverre hebben verweerders dan ook terecht goedkeuring onthouden aan het plan.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling voorts geen grond voor het oordeel dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat – gelet op de onthouding van goedkeuring aan een deel van het grootste bouwblok op het terrein – de mogelijkheid moet worden geboden om het resterende deel van dit bouwblok voor 100% te bebouwen.
2.5. De gemeenteraad en [appellanten sub 2] hebben vervolgens aangevoerd dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben onthouden aan de aanduiding op de plankaart inhoudende dat ter plaatse drie bedrijfswoningen zijn toegestaan. Appellanten menen dat het uit een oogpunt van flexibiliteit noodzakelijk is om ter plaatse drie bedrijfswoningen mogelijk te maken, nu rekening moet worden gehouden met de verplaatsing van kleinschalige bedrijven vanuit de kern van Genderen naar het bedrijfsterrein.
2.5.1. Verweerders hebben het plan, wat betreft de mogelijkheid om ter plaatse drie bedrijfswoningen te realiseren, in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening. Een aantal van drie bedrijfswoningen is volgens verweerders, vanuit het oogpunt van zuinig ruimtegebruik en mede gelet op de behoefte aan bedrijventerreinen in de gemeente, inefficiënt. Bovendien zijn verweerders van mening dat de noodzaak voor drie bedrijfswoningen niet aanwezig is. Gelet hierop hebben zij goedkeuring onthouden aan de aanduiding "afwijkend aantal bedrijfswoningen".
2.5.2. In artikel 6, onderdeel B, onder 3, sub c, is bepaald dat op gronden met de bestemming "Bedrijven" binnen de bouwblokken bedrijfswoningen mogen worden gebouwd. Daarbij is tevens bepaald dat per bedrijf niet meer dan één bedrijfswoning is toegestaan, met dien verstande dat op de locatie die op de plankaart is aangeduid met "afwijkend aantal bedrijfswoningen" binnen het bestemmingsvlak niet meer dan drie bedrijfswoningen zijn toegestaan.
Nu verweerders goedkeuring hebben onthouden aan de aanduiding "afwijkend aantal bedrijfswoningen", biedt het plan – anders dan appellanten kennelijk menen – de mogelijkheid om op het terrein aan de [locatie] evenveel bedrijfswoningen te realiseren als het aantal bedrijven dat ter plaatse is gevestigd.
Gelet hierop missen de beroepen in zoverre feitelijke grondslag.
2.6. De gemeenteraad en [appellanten sub 2] hebben eveneens bezwaar tegen de onthouding van goedkeuring aan het bouwblok aan de noordoostzijde van het bedrijfsterrein. Zij stellen dat dit bouwblok, gelet op de grootte en de ligging daarvan, geschikt is voor de bouw van een bedrijfswoning. Hiermee kan volgens appellanten, gezien de situering nabij een openbare weg, worden bereikt dat ter plaatse een visueel aantrekkelijke situatie ontstaat.
2.6.1. Verweerders achten het plan, wat betreft het noordoostelijk gelegen bouwblok, in strijd met een goede ruimtelijke ordening, nu dit ligt op korte afstand van zowel een tuinderij als een woning. Gelet hierop hebben verweerders aan dit bouwblok goedkeuring onthouden.
2.6.2. Het plan biedt de mogelijkheid om op de gronden die liggen binnen het in geding zijnde bouwblok een bedrijfswoning op te richten.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is echter gebleken dat het desbetreffende bouwblok ligt op een afstand van ongeveer 15 meter van de tuinbouwkas van [partij 1].
Zoals blijkt uit de uitspraken van de Afdeling van 23 juli 1999, nos. E03.95.1762 en E03.95.0587 (BR 1999/956 en BR 1999/955), wordt een afstand van 25 meter tussen een tuinbouwkas waar wordt gewerkt met bestrijdingsmiddelen en woningen van derden in milieuhygiënisch opzicht toereikend geacht. Hetgeen appellanten hebben aangevoerd, leidt de Afdeling niet tot het oordeel dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat in dit geval niet kan worden volstaan met een kortere afstand.
Verder biedt het plan de mogelijkheid om binnen het noordoostelijk gelegen bouwblok bedrijfsbebouwing op te richten ten behoeve van bedrijven in de categorieën 1, 2 en 3 van de bij het plan behorende "Staat van bedrijfsactiviteiten". Een groot gedeelte van dit bouwblok ligt echter op een afstand van minder dan 30 meter van gronden waaraan in het plan de bestemming "Wonen" is toegekend.
Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich – mede gezien hetgeen hiervoor onder 2.4.2 is overwogen – op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Op dit punt hebben verweerders dan ook terecht goedkeuring onthouden aan het plan.
2.7. In hetgeen appellanten met betrekking tot de onthouding van goedkeuring aan de hiervoor genoemde plandelen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn in zoverre ongegrond.
Perceel achter [locatie 2]
2.8. [appellanten sub 2] kunnen zich niet verenigen met de goedkeuring van het plan, voorzover dit de bouw van een woning op het perceel achter de [locatie 2] mogelijk maakt.
2.8.1. In het plan is aan het desbetreffende perceel de bestemming "Wonen B" toegekend met de nadere aanduiding "open bebouwing".
Verder is het perceel op de plankaart aangeduid met "bebouwingsgrens II". Op grond van artikel 3, onderdeel F, onder II, van de planvoorschriften kan deze bebouwingsgrens door burgemeester en wethouders worden gewijzigd in "bebouwingsgrens I", waardoor de bouw van een woning op het perceel mogelijk wordt.
2.8.2. Verweerders hebben geen reden gezien het plan op dit punt in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben het plan in zoverre goedgekeurd. Volgens verweerders is de bevoegdheid om de aanduiding "bebouwingsgrens II" te wijzigen in "bebouwingsgrens I" algemeen van aard en heeft deze niet specifiek betrekking op het desbetreffende perceel.
2.8.3. De gemeenteraad stelt dat de bestemmingsregeling voor het in het geding zijnde perceel past binnen de structuur van het bestemmingsplan.
Dit heeft tot gevolg dat de bouw van een woning ter plaatse door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 3, onderdeel F, onder II, van de planvoorschriften mogelijk is. De gemeenteraad heeft ter zitting echter aangegeven dat woningbouw op de desbetreffende locatie – gelet op de stedenbouwkundige-ruimtelijke structuur van Genderen – niet aanvaardbaar is. Daarom zal ten aanzien van dit perceel geen gebruik worden gemaakt van evengenoemde wijzigingsbevoegdheid, aldus de gemeenteraad.
Verweerders kunnen zich hiermee – zo is ter zitting gebleken – verenigen.
De Afdeling komt dit niet onredelijk voor.
Gelet hierop hebben verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan wat dit onderdeel betreft niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Door het plan op dit punt niettemin goed te keuren, hebben verweerders gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Hieruit volgt dat het beroep van [appellanten sub 2] in zoverre gegrond is en dat het bestreden besluit – voorzover verweerders daarbij goedkeuring hebben verleend aan de aanduiding "bebouwingsgrens II", nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart – dient te worden vernietigd.
Uit het vorenstaande blijkt dat rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding om goedkeuring te onthouden aan de hiervoor genoemde aanduiding.
2.9. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten van [appellanten sub 2] te worden veroordeeld. Ten aanzien van de gemeenteraad bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten sub 2] gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 5 juni 2001, kenmerk 720229, voorzover zij daarbij goedkeuring hebben verleend aan de aanduiding "bebouwingsgrens II", nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart;
III. onthoudt goedkeuring aan de onder II. genoemde aanduiding;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd;
V. verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
VI. veroordeelt de provincie Noord-Brabant in de door [appellanten sub 2] in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,37, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Noord-Brabant te worden betaald aan [appellanten sub 2];
VII. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan [appellanten sub 2] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 204,20) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. K. Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.I. Breunese-van Goor, ambtenaar van Staat.
w.g. Lauwaars w.g. Breunese-van Goor
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2002