ECLI:NL:RVS:2002:AE6493

Raad van State

Datum uitspraak
14 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200915/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.H. Lauwaars
  • H.E. Troost
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring wijzigingsplan voor geitenhouderij in Wijhe

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van een wijzigingsplan door de gedeputeerde staten van Overijssel, dat de vestiging van een geitenhouderij mogelijk maakt op een perceel in Wijhe. Het wijzigingsplan, vastgesteld door de burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe op 4 september 2001, is door de gedeputeerde staten goedgekeurd op 11 december 2001. Appellanten hebben hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij aanvoeren dat het plan niet voldoet aan de voorwaarden van het bestemmingsplan en dat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld om zienswijzen in te dienen.

De Raad van State heeft de zaak op 2 augustus 2002 behandeld. De appellanten waren niet verschenen, maar de verweerders en vertegenwoordigers van de gemeente waren aanwezig. De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat de burgemeester en wethouders het recht hebben om een wijzigingsplan vast te stellen, zelfs als dit afwijkt van het oorspronkelijk ter inzage gelegde plan, zolang de afwijking niet wezenlijk is. De Afdeling concludeert dat de goedkeuring van het wijzigingsplan door de gedeputeerde staten rechtmatig is, omdat aan de voorwaarden van het moederplan is voldaan en er geen sprake is van onevenredige aantasting van de belangen van de appellanten.

De Afdeling wijst erop dat de vestiging van de geitenhouderij in beginsel aanvaardbaar is, en dat de bezwaren van de appellanten, zoals de vrees voor waardedaling van hun woningen en aantasting van hun uitzicht, niet voldoende onderbouwd zijn. De Afdeling verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de goedkeuring van het wijzigingsplan door de gedeputeerde staten.

Uitspraak

200200915/1.
Datum uitspraak: 14 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2001, hebben burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe het wijzigingsplan "Buitengebied Wijhe, eerste wijziging ex. artikel 11 WRO (Boerhaarseweg)" vastgesteld.
Dit besluit is aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 11 december 2001, kenmerk RWB/2001/3870, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 14 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 14 februari 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 april 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van de gemeenteraad. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2002, waar verweerders, vertegenwoordigd door T. Drint, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe, vertegenwoordigd door ing. H.A. van Vliet, ambtenaar van de gemeente, en [vergunninghouder] in persoon en bijgestaan door mr. S.J.Th. Homan, advocaat te Zwolle. Appellanten zijn met kennisgeving niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Met het wijzigingsplan (hierna: het plan) wordt beoogd de vestiging van de geitenhouderij van de [vergunninghouder] mogelijk te maken op het perceel dat grenst aan de [locatie]. Het wijzigingsplan is gebaseerd op de in artikel 4, lid F, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Buitengebied (Wijhe)” (hierna: het moederplan) opgenomen wijzigingsbevoegdheid.
2.2. Appellanten hebben als formeel bezwaar aangevoerd, dat voor een ander bouwplan goedkeuring is gevraagd dan het bouwplan dat in eerste instantie ter inzage heeft gelegen. Zij zijn van mening dat daardoor aan eventuele andere belanghebbenden de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze is onthouden.
2.2.1. Gezien het stelsel van de Wet op de Ruimtelijke Ordening hebben burgemeester en wethouders het recht een wijzigingsplan vast te stellen in afwijking van het plan dat ter inzage is gelegd, behoudens indien de afwijking zo groot is dat sprake is van een wezenlijk ander plan. Dit doet zich hier niet voor. Voorts kan een belanghebbende op grond van artikel 54, tweede lid, onder b, in samenhang met artikel 56 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening tegen een besluit van gedeputeerde staten inzake goedkeuring van een wijzigingsplan beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, noch enige andere wettelijke regeling vereist dat voorafgaand aan het beroep bedenkingen worden ingediend bij burgemeester en wethouders. Eventuele andere belanghebbenden hadden dus de mogelijkheid tegen de goedkeuring van het gewijzigd vastgestelde plan in beroep te komen. Dit bezwaar is derhalve ongegrond.
2.3. Appellanten stellen dat verweerders het plan ten onrechte hebben goedgekeurd, omdat niet aan de voorwaarden van artikel 4, lid F, van de voorschriften van het moederplan is voldaan. Zij voeren daarvoor aan dat de geitenhouderij geen volwaardig agrarisch bedrijf is. Ook hebben zij er bezwaar tegen dat het ondernemingsplan en financiële gegevens niet ter inzage hebben gelegen. Appellanten vrezen tevens voor aantasting van hun uitzicht en een waardedaling van hun woning. Er is daardoor sprake van een onevenredige aantasting van hun belangen, aldus appellanten.
Verder vinden appellanten dat de geitenhouderij planologisch niet inpasbaar is. Bovendien hebben burgemeester en wethouders niet alle bebouwings- en gebruiksmogelijkheden die het plan mogelijk maakt in hun afweging betrokken. Dit klemt des te meer nu het plan meer mogelijk maakt dan voor de verwezenlijking van het bouwplan van de geitenhouderij noodzakelijk is, aldus appellanten. Zij betwijfelen ten slotte of het bouwplan uitvoerbaar is, nu blijkens de plankaart het bouwblok doorloopt tot aan de rand van de watergang, waarlangs nog een schouwpad in acht moet worden genomen.
2.3.1. Het gemeentebestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat voldaan is aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Gelet op het ondernemers- en begrotingsplan en de overeenkomst die de [vergunninghouder] met een melkfabriek heeft gesloten, zal binnen een redelijke termijn sprake zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf. Bovendien acht het gemeentebestuur het plan in overeenstemming met het gemeentelijke, provinciale en rijksbeleid en voorziet de geitenhouderij in de behoefte aan nieuwe producten. Ook de afstand van de geitenhouderij tot de woning aan de [locatie] is voldoende. Het gemeentebestuur heeft bovendien contractueel bedongen dat een groensingel om de geitenhouderij zal worden aangelegd. Overigens merkt het gemeentebestuur nog op dat de [vergunninghouder] pogingen heeft ondernomen de geitenhouderij te vestigen in een bestaand agrarisch bedrijf, maar dat zij daarin niet is geslaagd.
2.3.2. Verweerders hebben zich met het gemeentebestuur op het standpunt gesteld dat de wijziging voldoet aan de in het moederplan gestelde voorschriften en hebben het plan goedgekeurd.
2.3.3. Ingevolge artikel 11 van de Wet op de ruimtelijke ordening, voorzover hier van belang, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald, dat burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen.
Ingevolge artikel 4, lid F, van de voorschriften van het moederplan zijn burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming “Agrarisch gebied” te wijzigen in de bestemming “Agrarische bedrijfsdoeleinden”.
Ingevolge artikel 4, lid F, sub 3, van de bij het moederplan behorende voorschriften vindt ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:
a. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid en de landschappelijke inpasbaarheid.
b. de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabij gelegen agrarische bedrijven alsmede de waarden en functies van de gronden welke het plan beoogt te beschermen door de gebruiksverandering worden geschaad. Onder belangen wordt in dit geval tevens verstaan de landschappelijke en/of natuurlijke waarden.
Artikel 4 lid F, sub 4, van de bij het moederplan behorende voorschriften bepaalt dat geen toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid, indien de uitvoerbaarheid niet is aangetoond en/of de waarden, functies en/of belangen onevenredig worden geschaad.
2.3.4. De Afdeling overweegt dat met het bestaan van de door verweerders goedgekeurde wijzigingsbevoegdheid in het moederplan, de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming in beginsel als een gegeven mag worden beschouwd. In zoverre hebben verweerders zich dan ook met burgemeester en wethouders op het standpunt kunnen stellen dat het mogelijk maken van een geitenhouderij aan de Boerhaarseweg op de in het geding zijnde gronden in beginsel aanvaardbaar is. Naar het oordeel van de Afdeling neemt dit echter niet weg dat het bij een wijziging gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht, zodat het feit dat in een bepaald geval aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, de verplichting van het gemeentebestuur en gedeputeerde staten onverlet laat om in de besluitvorming omtrent de vaststelling respectievelijk de goedkeuring van een wijzigingsplan na te gaan of gelet op andere betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd. Dit betekent dat burgemeester en wethouders een zekere beleidsvrijheid hebben ten aanzien van de vraag of en, zo ja, op welke wijze van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt.
2.3.4.1. Blijkens de stukken zullen op het perceel dat grenst aan de [locatie] minimaal 400 geiten worden gehouden. Dit aantal geiten komt overeen met 164 standaardbedrijfseenheden, hetgeen gelijk kan worden gesteld met 1,25 volwaardige arbeidskracht.
Uit het feit dat het bedrijf werk kan bieden aan ruim 1 volwaardige arbeidskracht en het feit dat de afzet van de melk is verzekerd, volgt dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat sprake is van de vestiging van een agrarisch bedrijf dat op redelijke termijn volwaardig is.
Ten aanzien van het betoog van appellanten dat ook de financiële gegevens en het ondernemingsplan ter inzage hadden moeten liggen en dat zij twijfel hebben over de zelfstandigheid van het bedrijf, overweegt de Afdeling als volgt. De bedoelde gegevens zijn door het gemeentebestuur en verweerders beoordeeld. Gezien de vertrouwelijkheid van deze gegevens is het aanvaardbaar dat deze niet ter inzage zijn gelegd. Blijkens de stukken heeft een bank het begrotingsplan voor de geitenhouderij goedgekeurd en is het ondernemingsplan in overleg met de GLTO opgesteld. Verweerders hebben een nader onderzoek door een onafhankelijke deskundige derhalve niet noodzakelijk behoeven te achten.
Ten aanzien van de grief van appellanten inzake de landschappelijke inpasbaarheid overweegt de Afdeling dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat het plan in strijd is met het streekplan “Overijssel 2000+”. Het gebied wordt gekenmerkt door een halfopen landschapstype. Dit wordt in stand gehouden doordat de bebouwing nabij de weg wordt gesitueerd en er een groensingel wordt aangelegd.
Voorzover appellanten vrezen voor aantasting van het uitzicht overweegt de Afdeling dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de bestemmingsplanwijziging zal leiden tot een zodanige aantasting van hun uitzicht dat verweerders om die reden goedkeuring aan het plan hadden moeten onthouden. Ten aanzien van de vrees voor waardedaling van hun woningen merkt de Afdeling op dat geen grond bestaat voor het oordeel dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat verweerders hieraan in redelijkheid een doorslaggevend gewicht hadden moeten toekennen.
Tevens is niet gebleken dat verweerders bij hun afweging onvoldoende rekening hebben gehouden met een eventuele toekomstige bedrijfswoning als wel de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden waarin het plan voorziet.
Voorzover appellanten aanvoeren dat de afschermende groensingel bestemd had moeten worden als “Groensingel” overweegt de Afdeling dat het moederplan niet voorziet in de bestemming “Groensingel”en het moederplan eveneens niet voorziet in de mogelijkheid de bestemming te wijzigen in de door appellanten gewenste bestemming “Groensingel”.
Dat in dit geval is gekozen voor een privaatrechtelijke overeenkomst, hebben verweerders aanvaardbaar kunnen achten.
Ten aanzien van het ontbreken van een schouwpad overweegt de Afdeling dat terzake de keur van het waterschap van belang is. Ter zitting is meegedeeld dat het waterschap kan instemmen met de voorziene bebouwing. Dat het plan vanwege de schouwplicht voor de watergang niet uitvoerbaar zou zijn, blijkt derhalve niet juist te zijn.
2.4. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Lauwaars w.g. Troost
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2002
234-425.