ECLI:NL:RVS:2002:AE6694

Raad van State

Datum uitspraak
21 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105714/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • O. van Loon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitkeringskosten door stichting Participatiefonds voor het onderwijs na ontslag leerkracht

In deze zaak heeft de Commissie voor het openbaar basisonderwijs, appellante, beroep ingesteld tegen de weigering van de stichting 'Stichting Participatiefonds voor het onderwijs', verweerster, om de uitkeringskosten te vergoeden die voortvloeien uit het ontslag van een leerkracht per 1 augustus 2000. De stichting had eerder op 30 maart 2001 besloten om deze kosten niet te vergoeden, en dit besluit werd op 5 oktober 2001 door verweerster ongegrond verklaard. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij de gronden zijn aangevuld in december 2001. De zaak is op 9 augustus 2002 ter zitting behandeld, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen gekeken naar de relevante artikelen van de Wet op het primair onderwijs (WPO) en het Reglement Participatiefonds Primair Onderwijs. De Raad concludeert dat appellante niet volledig heeft voldaan aan de inspanningsverplichting die op haar rustte, zoals vastgelegd in artikel 4 van het Reglement. Appellante heeft niet aangetoond dat zij de leerkracht heeft ondersteund bij het zoeken naar een andere functie of dat zij de vereiste stappen heeft ondernomen om de werkloosheid van de leerkracht te voorkomen. De Raad oordeelt dat de stichting terecht heeft geweigerd de uitkeringskosten te vergoeden, omdat appellante niet aan haar verplichtingen heeft voldaan.

De uitspraak van de Raad van State is dat het beroep van appellante ongegrond wordt verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de beslissing is openbaar uitgesproken op 21 augustus 2002.

Uitspraak

200105714/1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de Commissie voor het openbaar basisonderwijs, gevestigd te Woerden,
appellante,
en
de stichting "Stichting Participatiefonds voor het onderwijs",
verweerster.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2001 heeft verweerster geweigerd de uitkeringskosten die voortvloeien uit het ontslag door appellante van een leerkracht per 1 augustus 2000 voor haar rekening te nemen.
Bij besluit van 5 oktober 2001 heeft verweerster het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 13 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op 15 november 2001, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 december 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 februari 2002 heeft verweerster een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerster, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 138, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO) worden op de vergoeding (...) in mindering gebracht de kosten van werkloosheidsuitkeringen of suppleties inzake arbeidsongeschiktheid ten behoeve van gewezen personeel. De eerste volzin is niet van toepassing indien de rechtspersoon, bedoeld in artikel 184, op een daartoe strekkend verzoek van het bevoegd gezag, voorafgaand aan het ontslag heeft ingestemd met het ten laste van die rechtspersoon brengen van de kosten van werkloosheidsuitkeringen of suppleties inzake arbeidsongeschiktheid.
Ingevolge artikel 184, eerste lid, van de WPO is het bevoegd gezag van een school onderscheidenlijk het bestuur van een centrale dienst aangesloten bij een door de Minister aan te wijzen rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich ten doel stelt waarborgen te bieden voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen of suppleties inzake arbeidsongeschiktheid ten behoeve van gewezen personeel.
Ingevolge artikel 184, vierde lid, eerste volzin, van de WPO stelt de rechtspersoon regels vast voor de behandeling, beoordeling en beantwoording van een verzoek van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 138, derde lid.
De in artikel 184 van de WPO bedoelde rechtspersoon is de stichting "Stichting Participatiefonds voor het onderwijs".
2.2. Voor het schooljaar 2000-2001 heeft verweerster vastgesteld het Reglement Participatiefonds Primair Onderwijs (hierna te noemen: het Reglement).
2.2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Reglement rust op het bevoegd gezag de verplichting in redelijkheid datgene te doen wat van hem verwacht mag worden ter voorkoming van werkloosheid, respectievelijk om instroom in een werkloosheidsuitkering van betrokkene te voorkomen.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van het Reglement wordt bij elke melding beoordeeld of aan het in het eerste lid gestelde is voldaan. Indien blijkt dat onvoldoende uitvoering is gegeven aan de in de toelichting genoemde activiteiten, wordt het vergoedingsverzoek afgewezen. Er is immers onvoldoende aangetoond dat instroom in de werkloosheidsregelingen in dergelijke gevallen niet te vermijden is geweest.
Ingevolge artikel 4, derde lid, van het Reglement – voorzover thans van belang – stelt verweerster, in het kader van een ontslag op grond van artikel 8, de eisen als bedoeld in de categorieën III en IV die zijn opgenomen in de toelichting en het formulier 'opgave medewerker'. Het bevoegd gezag informeert verweerster schriftelijk op welke wijze aan de inspanningsverplichting is voldaan.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van het Reglement wordt een vergoedingsverzoek afgewezen indien niet is voldaan aan het gestelde in artikel 4.
2.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaarschrift van appellante ongegrond verklaard en geweigerd de uitkeringskosten voortvloeiende uit het ontslag door appellante van een leerkracht met ingang van 1 augustus 2000 ten laste van het Participatiefonds te brengen. Zij heeft hiertoe overwogen, dat appellante niet volledig heeft voldaan aan de op grond van artikel 4 van het Reglement op haar rustende inspanningsverplichting, nu uit de door haar overgelegde stukken niet blijkt of zij voor betrokkene een passende functie heeft gezocht, of zij betrokkene heeft ondersteund bij het zoeken naar een andere functie, of zij betrokkene heeft gewezen op zijn verplichting zich aan te melden bij de arbeidsvoorziening, of zij het ontslag heeft voorgemeld bij de Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs (hierna: de USZO) ofwel dat zij betrokkene outplacement heeft aangeboden.
2.4. In de toelichting op artikel 4 heeft verweerster de inspanningsverplichting bij ontslag uit een vast dienstverband, wat betreft categorie IV ("hulp bij behoud van werk, extern"), onderverdeeld in het ondersteunen van betrokkene bij het zoeken naar een andere functie, het inschakelen van de arbeidsvoorziening, een voormelding bij de USZO of outplacement. Voorzover daarnaar in artikel 4 van het Reglement wordt verwezen, moet dit onderdeel van de toelichting, gelet op artikel 184, vierde lid, eerste volzin, van de WPO en in aanmerking genomen dat het zich, gezien de aard en bewoordingen ervan, daarvoor leent, als algemeen verbindend voorschrift worden aangemerkt.
2.5. De stukken die door appellante bij de melding van het ontslag en in het kader van de bezwaarschriftenprocedure zijn overgelegd, bevatten geen verklaringen waarin zij aangeeft dat zij betrokkene heeft verwezen naar de arbeidsvoorziening én dat zij een voormelding van het ontslag bij de USZO heeft gedaan. Deze stukken kunnen ook niet materieel als zodanige verklaringen worden geduid. Evenmin heeft appellante verweerster, onder vermelding van de redenen, bericht dat zij niet aan de genoemde onderdelen van de inspanningsverplichting kan voldoen. Gelet hierop heeft verweerster zich terecht op het standpunt gesteld dat appellante niet volledig heeft voldaan aan de op grond van artikel 4 van het Reglement op haar rustende inspanningsverplichting.
2.6. Voorzover appellante in beroep betoogt dat zij wel heeft voldaan aan het onderdeel van de inspanningsverplichting met betrekking tot het zoeken van een andere functie voor betrokkene en het ondersteunen van betrokkene bij het zoeken naar een andere functie, leidt dit – wat daarvan overigens ook moge zijn - niet tot een ander oordeel. Gelet op de bewoordingen van categorie IV is immers slechts aan dit onderdeel van de inspanningsverplichting voldaan, indien outplacement is aangeboden danwel alle andere in deze categorie genoemde inspanningen zijn verricht. Daarenboven heeft appellante deze informatie eerst in beroep naar voren gebracht, zodat verweerster deze niet in de besluitvorming heeft kunnen betrekken. Aangezien op grond van het Reglement de bewijslast dat aan de inspanningsverplichting is voldaan in de eerste plaats bij appellante ligt, kan niet worden staande gehouden dat door verweerster ter zake nader onderzoek had moeten worden verricht.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Loon
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2002
284.