200105490/1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. de vereniging "Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der
Tandheelkunde", gevestigd te Nieuwegein,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], en
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 25 september 2001 in het geding tussen:
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Bij besluit van 13 april 2001 heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de Minister) aan de door het College tarieven gezondheidszorg (CTG) op 15 januari 2001 vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het niveau van het inkomensbestanddeel in de tarieven per groep vrije beroepsbeoefenaars in afwachting van de kabinetsbesluitvorming over de Voorjaarsnota goedkeuring onthouden.
Bij uitspraak van 25 september 2001, verzonden op 8 oktober 2001, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de president) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 2 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 december 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 10 december 2001 heeft de Minister een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 mei 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. P.G. Gilhuis, advocaat te Dordrecht, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. P.G.O.Y. Zeewuster, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet tarieven gezondheidszorg (Wtg), voorzover hier van belang, stelt het CTG beleidsregels vast omtrent de hoogte, de opbouw en de wijze van berekening van een tarief of van onderdelen van een tarief.
In artikel 12, eerste tot en met vierde lid, van de Wtg is, voorzover hier van belang, bepaald:
1. Een beleidsregel als bedoeld in artikel 11, eerste lid, behoeft de goedkeuring van Onze Minister. Een zodanige beleidsregel wordt daartoe gezonden aan Onze Minister.
2. Goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het belang van de volksgezondheid.
3. Het besluit omtrent goedkeuring wordt binnen acht weken na verzending bekendgemaakt. Het nemen van een besluit omtrent goedkeuring kan eenmaal voor ten hoogste vier weken worden verdaagd.
4. Indien binnen de in het derde lid genoemde termijn geen besluit tot goedkeuring of verdaging, dan wel binnen de termijn waarvoor het besluit is verdaagd, geen besluit omtrent goedkeuring is genomen, wordt een besluit tot goedkeuring geacht te zijn genomen.
2.2. Blijkens de stukken heeft het CTG op 15 januari 2001 per groep vrije beroepsbeoefenaars, waaronder tandartsen en orthodontisten, een beleidsregel met betrekking tot het niveau van het inkomensbestanddeel in de tarieven gewijzigd vastgesteld met ingang van 1 januari 2001 in verband met de herijking van de werkgeverslasten invaliditeitsvoorzieningen en interimuitkering ziektekosten.
Bij het bestreden besluit heeft de Minister, gelet op het bepaalde in het vorenweergegeven artikel 12, derde en vierde lid, om reden dat de kabinetsbesluitvorming inzake onder meer de financiële gevolgen van de beleidsregelwijzigingen vertraging had opgelopen, besloten op dat moment geen goedkeuring aan de beleidsregels te verlenen.
2.3. Terecht en op goede gronden heeft de president overwogen - samengevat weergegeven - dat, gelet op het bepaalde in artikel 8:1, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de parlementaire geschiedenis van dat artikellid, tegen het bestreden besluit strekkende tot weigering van het verlenen van goedkeuring aan een besluit inhoudende de vaststelling van beleidsregels, beroep openstaat bij de rechtbank.
2.4. Evenzeer terecht en op goede gronden heeft de president overwogen - samengevat weergegeven - dat niet is gebleken van de door appellanten gestelde toezeggingen van de zijde van de Minister, dat mede gezien de wetsgeschiedenis van artikel 12 van de Wtg het ontbreken van een financiële dekking als in dit geval kan worden aangemerkt als grond om de gevraagde goedkeuring te onthouden en derhalve van besluitvorming in strijd met artikel 12 van de Wtg in samenhang met artikel 10:27 van de Awb geen sprake is en dat evenmin is gebleken van besluitvorming in strijd met artikel 10:30 van de Awb.
Hetgeen appellanten in hoger beroep hebben betoogd, komt neer op een herhaling van hetgeen zij in beroep naar voren hebben gebracht. De Afdeling komt, met overneming van hetgeen de president dienaangaande heeft overwogen, niet tot een ander oordeel.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en
mr. E.M.H. Hirsch Ballin en mr. P.A. Offers, Leden,
in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Sparreboom
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2002