200105937/1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Minister van Buitenlandse Zaken,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 22 oktober 2001 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Ghana
Bij besluit van 2 december 1997 heeft de Ambassadeur van het Koninkrijk der Nederlanden te [plaats], [land], namens appellant een verzoek om legalisatie van twee [nationaliteit] uittreksels uit het geboorteregister en een verklaring van gehuwd-zijn afgewezen.
Bij besluit van 15 december 1998 heeft appellant het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar gedeeltelijk niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 22 oktober 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank), voorzover thans van belang, het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep, voorzover gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar, gegrond verklaard, de bestreden beslissing in zoverre vernietigd en bepaald dat appellant binnen acht weken na dagtekening van de uitspraak opnieuw een besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 30 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 11 maart 2002 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. R. Geraedts, ambtenaar in dienst van het ministerie, en [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. R. Veerkamp, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, en artikel 6:4, eerste lid, van deze wet, kan een belanghebbende, alvorens beroep in te stellen bij een administratieve rechter, tegen een besluit bezwaar maken bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [verzoeker] belanghebbende is bij de beslissing inzake legalisatie van de uittreksels uit het geboorteregister van twee kinderen van haar echtgenoot.
2.2.1. Uit het bezwaarschrift blijkt dat [verzoeker] voor zichzelf en niet voor haar echtgenoot optrad. Dat zij het verzoek tot legalisatie van voornoemde documenten heeft ingediend en dat de beslissing daarop aan haar is uitgereikt, is, anders dan zij heeft betoogd, onvoldoende om haar als belanghebbende, als bedoeld in voormeld artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, bij die beslissing aan te merken, aangezien dit artikellid een materiële betrokkenheid vereist bij de aangelegenheid, waarop die beslissing betrekking heeft.
Blijkens de aanvraag is legalisatie verzocht ter verkrijging van kinderbijslag door de vader ten behoeve van zijn kinderen. Het belang dat [verzoeker] bij het besluit van 2 december 1997 naar haar zeggen als feitelijk verzorgster stelt te hebben is een afgeleid financieel belang, geen rechtstreeks belang. Ook anderszins is niet gebleken dat haar belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken.
De rechtbank heeft derhalve ten onrechte overwogen dat [verzoeker] belanghebbende is bij het besluit, voorzover de legalisatie van de uittreksels uit het geboorteregister daarbij is geweigerd.
2.3. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de beslissing op bezwaar van 15 december 1998 wegens strijd met artikel 1:2, eerste lid, van de Awb niet in stand kan blijven. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak, voorzover aangevallen, moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [verzoeker] bij de rechtbank, voorzover gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de weigering de uittreksels uit het geboorteregister te legaliseren, alsnog ongegrond verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 22 oktober 2001, Awb 99/144, voorzover aangevallen;
III. verklaart het bij de rechtbank door [verzoeker] ingestelde beroep ongegrond, voorzover daarbij het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard.
Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H.C.A. Muller, ambtenaar van Staat.
w.g. Lauwaars w.g. Muller
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2002