ECLI:NL:RVS:2002:AE6917

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202662/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • O. van Loon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen inzake het plan van scholen basisonderwijs 2002-2004

In deze zaak gaat het om een beroep van de stichting "Stichting El Amal" tegen de niet-ontvankelijk verklaring door de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen met betrekking tot het plan van scholen basisonderwijs 2002-2004. De stichting had geen verzoek ingediend voor opname van een islamitische basisschool in het plan, wat leidde tot de niet-ontvankelijk verklaring van haar beroep. De Raad van State behandelt de zaak en overweegt dat de stichting niet tijdig een verzoek heeft ingediend, waardoor het beroep ongegrond wordt verklaard. De uitspraak is gedaan op 28 augustus 2002, na een zitting op 9 augustus 2002, waar zowel de stichting als de Staatssecretaris vertegenwoordigd waren. De Raad concludeert dat de stichting niet heeft voldaan aan de vereisten van de Wet op het primair onderwijs (WPO) en dat er geen administratief beroep mogelijk was tegen het niet opnemen van de school in het plan. De Raad verklaart het beroep van de stichting ongegrond en de beroepen tegen het besluit van de gemeenteraad niet-ontvankelijk.

Uitspraak

200202662/1.
Datum uitspraak: 28 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting El Amal", gevestigd te Amsterdam,
appellante,
en
de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2001 heeft de raad van de gemeente Amsterdam vastgesteld het Plan van scholen basisonderwijs 2002-2004.
Bij besluit van 26 maart 2002 heeft verweerder het hiertegen door appellante ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 2 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 juni 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 19 juli 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. W.J.F. Knoeff, advocaat te Den Haag, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen. Voorts is gehoord de raad van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door H. Tulleners, ambtenaar der gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 79, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO) beslist de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (hierna: de Minister) voor 1 januari voorafgaande aan de planperiode. Afschrift van de beslissing wordt binnen twee weken aan de gemeenteraad gezonden. Indien de Minister niet voor 1 januari heeft beslist, wordt het plan geacht te zijn goedgekeurd.
Ingevolge artikel 80, eerst lid, van de WPO kunnen verzoekers, indien de gemeenteraad een verzoek tot opneming in het plan van een bijzondere of een openbare school niet heeft ingewilligd, bij de Minister in beroep komen.
Ingevolge artikel 80, tweede lid, van de WPO neemt, indien een onherroepelijk geworden besluit van de Minister of een uitspraak strekt tot plaatsing van een school op het plan, de gemeenteraad de school op in het eerste na een zodanig besluit of een zodanige uitspraak vast te stellen plan.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, aanhef en onder a, van de WPO worden, behoudens het bepaalde in het tweede lid, in elk plan de scholen uit het voorgaande plan opgenomen die nog niet voor bekostiging in aanmerking zijn gebracht.
Ingevolge artikel 82, tweede lid, aanhef en onder c, van de WPO wordt uit een voorgaand plan een school niet opgenomen indien zich naar het oordeel van de gemeenteraad omstandigheden hebben voorgedaan die bij de vaststelling van het plan niet bekend waren, en die, waren zij wel bekend geweest, tot een andere beslissing zouden hebben geleid.
2.2. Vast staat dat appellante geen verzoek heeft ingediend voor opname in het plan van scholen 2002-2004 van een onder haar bevoegd gezag staande islamitische basisschool in het stadsdeel Amsterdam-Noord, met 1 augustus 2002 als aanvangsdatum voor de bekostiging. Het betoog van appellante dat de raad haar verzoek voor opname van een islamitische basisschool in het plan van scholen 2001-2003 tevens als aanvraag voor het plan van scholen 2002-2004 had moeten aanmerken, faalt omdat de raad dit verzoek reeds bij besluit van 20 juli 2000 had ingewilligd en de door appellante gewenste school ten tijde van de vaststelling van het plan van scholen 2002-2004 op 4 juli 2001 derhalve voorkwam op een plan van scholen. Dat dit besluit bij uitspraak van 8 augustus 2001 inzake no. 200101134/1 (aangehecht) door de Afdeling is vernietigd, voorzover daarbij het verzoek van appellante was ingewilligd en dit verzoek met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is afgewezen, maakt dit niet anders. Tegen het niet opnemen op het plan van scholen 2002-2004 van de basisschool in kwestie stond op grond van artikel 80 van de WPO dan ook geen administratief beroep op verweerder open.
2.2.1. Dat de door appellante gewenste school, gelet op artikel 82, eerste lid, aanhef en onder a, van de WPO, ambtshalve op het plan van scholen 2002-2004 had moeten worden opgenomen, geeft - wat daarvan overigens ook moge zijn - geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het administratief beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Op grond van het bepaalde in artikel 82, derde lid, van de WPO gelezen in samenhang met artikel 80 van deze wet kan tegen het niet opnemen op het plan van scholen van een school uit een voorgaand plan, die nog niet voor bekostiging in aanmerking is gebracht, immers geen administratief beroep worden ingesteld.
2.2.2. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder het administratief beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het door appellante tegen dit besluit ingestelde beroep is dan ook ongegrond. Verweerder had - gelet op het bepaalde in artikel 71 van de WPO, gelezen in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder b, van deze wet het administratief beroepschrift van 25 september 2001 echter met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht aan de Afdeling moeten doorzenden ter behandeling als beroepschrift. De Afdeling zal dit beroep en het door appellante bij brief van 2 mei 2002 tegen het besluit van 26 maart 2002 ingediende beroepschrift aanmerken als mede te zijn gericht tegen het besluit van de raad van 4 juli 2001.
2.3. Bij besluit van 18 december 2001 heeft verweerder het plan van scholen 2002-2004 goedgekeurd, als bedoeld in artikel 79 van de WPO. Dit besluit is op dezelfde dag aan de raad toegezonden en daarmee op de door artikel 79, derde lid, van de WPO voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Gelet op het bepaalde in artikel 6:8, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de termijn voor het indienen van een beroepschrift derhalve begonnen op 19 december 2001 en geëindigd op 29 januari 2002.
2.3.1. Nu ten tijde van het indienen van het administratief beroepschrift het plan van scholen 2002-2004 nog niet door de Minister was goedgekeurd, was - gelet op het bepaalde in artikel 6:8, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht - de termijn voor het indienen van een beroepschrift nog niet begonnen. Gelet op de tijdspanne tussen de vaststelling van het plan van scholen door de raad, de in de WPO opgenomen beslistermijnen en het instellen van het beroep, heeft appellante ook niet redelijkerwijs kunnen menen dat het plan van scholen ten tijde van het instellen van het beroep reeds door de Minister was goedgekeurd. Het bij brief van 25 september 2001 ingediende beroep is dan ook niet-ontvankelijk.
2.3.2. Het bij brief van 2 mei 2002 ingediende beroep is buiten de termijn ontvangen. Dat appellante geen afschrift van het goedkeuringsbesluit heeft ontvangen, is - gelet op de in artikel 79, derde lid, van de WPO neergelegde uiterste beslistermijn - geen omstandigheid op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar kan worden geacht. Het had op de weg van appellante gelegen op of kort na 1 januari 2002 bij verweerder of de raad te informeren of het plan van scholen 2002-2004 al was goedgekeurd. Overige omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.
2.4. De beroepen, gericht tegen het besluit van de raad van 4 juli 2001, zijn niet-ontvankelijk.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep, gericht tegen het besluit van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 26 maart 2002 ongegrond;
II. verklaart de beroepen, gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Amsterdam van 4 juli 2001 niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Loon
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2002
284.