ECLI:NL:RVS:2002:AE6919

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200103191/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • G.A. Posthumus
  • J.G.C. Wiebenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Woningbouwlocatie Park Van Haeften te Apeldoorn

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Woningbouwlocatie Park Van Haeften" door de gemeenteraad van Apeldoorn, vastgesteld op 12 oktober 2000. De goedkeuring werd verleend door de gedeputeerde staten van Gelderland op 15 mei 2001. Tegen deze goedkeuring hebben verschillende appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten, omwonenden van het plangebied, betogen dat de goedkeuring van het plan onterecht is, onder andere vanwege een onzorgvuldige inspraakprocedure en bezwaren tegen de voorziene ontsluitingsweg en de planologische kwaliteiten van het plan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 22 juli 2002 behandeld. De appellanten hebben hun bezwaren toegelicht, terwijl de gemeenteraad en de gedeputeerde staten hun standpunt hebben verdedigd. De Afdeling overweegt dat de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan rekening heeft gehouden met de belangen van de omwonenden en dat de goedkeuring van het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling stelt vast dat de gemeenteraad de inspraakprocedure correct heeft uitgevoerd en dat de bezwaren van de appellanten niet voldoende zijn om de goedkeuring van het plan te vernietigen.

Uiteindelijk concludeert de Afdeling dat de goedkeuring van het bestemmingsplan rechtmatig is en dat de beroepen van de appellanten ongegrond zijn. De Afdeling verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de goedkeuring van het bestemmingsplan door de gedeputeerde staten van Gelderland.

Uitspraak

200103191/1.
Datum uitspraak: 28 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten], wonend te [woonplaats],
3. [appellant], wonend te [woonplaats],
en
gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 oktober 2000 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn, op voorstel van burgemeester en wethouders van 25 september 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Woningbouwlocatie Park Van Haeften".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 15 mei 2001, kenmerk RE2000.92207, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief van 24 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2001, [appellanten sub 2] bij brief van 27 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen op 3 juli 2001, en [appellant sub 3] bij brief van 3 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 4 juli 2001, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 9 augustus 2001 hebben verweerders medegedeeld dat de beroepschriften hun geen aanleiding geven tot het maken van opmerkingen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2002, waar [appellant sub 1] in persoon, [appellanten sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerders, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. [appellant sub 3] is met kennisgeving niet verschenen. Voorts is daar gehoord de raad van de gemeente Apeldoorn, vertegenwoordigd door N.J. Jansen, ambtenaar van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.2. Het plan maakt de bouw van 53 woningen mogelijk op het terrein van de voormalige Van Haeftenkazerne tussen de Zwolseweg en De Jagershuizen te Apeldoorn.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan goedgekeurd.
2.3. [appellanten sub 2], omwonenden aan de [locaties], stellen in beroep dat verweerders het plan ten onrechte hebben goedgekeurd. Zij voeren daartoe allereerst aan dat de inspraakprocedure niet zorgvuldig is gevoerd. Appellanten kunnen zich voorts niet vinden in de voorziene functie van ontsluitingsweg voor hun straat, de planologische kwaliteiten van het plan, de voorziene aanpassing van de riolering en het ontbreken van een nader bodemonderzoek.
2.3.1. De gemeenteraad heeft het plan vastgesteld met het oog op het realiseren van een hoogwaardig woongebied op het voormalige kazerneterrein Van Haeften, waarbij zowel het militaire verleden van het terrein als het individuele karakter van de omringende woonbebouwing zijn verwerkt.
De gemeenteraad is aan de zienswijze van [appellanten sub 2] niet tegemoetgekomen en heeft daarbij onder meer in aanmerking genomen dat de weg waaraan appellanten wonen, onmisbaar is voor de ontsluiting van de nieuwe woonwijk, terwijl zij rustig zal blijven omdat zich een naar verwachting slechts geringe toeneming van verkeersbewegingen zal voordoen.
Tevens heeft de gemeenteraad zich op het standpunt gesteld dat in het kader van de voorbereiding van het plan geen verdergaand bodemonderzoek noodzakelijk is omdat de verdachte locaties zijn onderzocht en de gevonden sterke verontreiniging is gesaneerd.
2.3.2. Verweerders hebben in de bedenkingen van [appellanten sub 2] geen aanleiding gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten. Zij hebben de weerlegging van de zienswijze van appellanten door de gemeenteraad onderschreven.
2.3.3. De Afdeling overweegt aangaande het bezwaar over de inspraakprocedure het volgende.
Ingevolge artikel 6a, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier van belang, betrekt het gemeentebestuur de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen, op de wijze voorzien in de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde verordening.
De Afdeling stelt vast dat appellanten van de hun geboden gelegenheid tot inspraak ten aanzien van dit bestemmingsplan gebruik hebben gemaakt.
Ingevolge de Inspraakverordening gemeente Apeldoorn kunnen ingezetenen en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen over de wijze van uitvoering van deze verordening en de inspraakprocedure bij burgemeester en wethouders een schriftelijke klacht indienen.
Verweerders hebben geconstateerd dat appellanten van dit klachtrecht geen gebruik hebben gemaakt. Reeds daarom hebben zij geen aanleiding hoeven zien de desbetreffende bedenkingen verder te bespreken en behoefden zij voorts hierin geen aanleiding te zien om goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.3.4. Ten aanzien van de overige gronden overweegt de Afdeling als volgt.
In het kader van de onderhavige procedure kunnen de ruimtelijke aspecten van het plan aan de orde komen zoals bebouwingsgrenzen, intensiteit van bebouwing, maximale hoogten, en ontsluiting. Uitvoering van de door het plan geboden mogelijkheden kunnen in procedures over de verlening van bouw- en andere vergunningen aan de orde worden gesteld. De gronden die betrekking hebben op vormgeving en architectuur alsmede op de aanpassing van de riolering dienen mitsdien in deze procedure buiten behandeling te blijven.
De Afdeling verstaat het beroep voor zover het betreft de gronden die betrekking hebben op de voorziene functie van ontsluitingsweg voor hun straat en de planologische kwaliteiten, in deze zin dat appellanten van mening zijn dat hun woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast.
Hiertoe overweegt de Afdeling dat het plan overeenstemt met het provinciale beleid omtrent inbreiding. De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk. Van omstandigheden die nopen tot afwijking van het provinciale beleid is niet gebleken. Derhalve hebben verweerders bij de afweging van de belangen het algemene belang van inbreiding en herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied zwaarder kunnen laten wegen dan de aantasting van het woon- en leefklimaat die appellanten ervaren. De omstandigheden dat de stedenbouwkundige opzet ook een andere invulling had kunnen krijgen, dat de afstand van 25 tot 40 meter tussen de woningen van appellanten en de nieuw te bouwen woningen bedraagt en dat een carportweg achter de woningen van appellanten wordt aangelegd, zijn niet van dien aard dat verweerders in redelijkheid de balans anders dienden te laten uitslaan.
Omtrent de door appellanten aangevoerde grond dat een actualiserend bodemonderzoek had moeten worden uitgevoerd, merkt de Afdeling op dat blijkens de stukken in 1991 een indicatief bodemonderzoek en in 1995 een algeheel bodemonderzoek zijn uitgevoerd. In 1996 heeft een sanering plaatsgehad. Blijkens het rapport van de evaluatie van de sanering bestaan uit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren tegen het gebruik van het terrein als woongebied. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat nader bodemonderzoek ten behoeve van dit plan niet nodig was.
2.4. [appellant sub 1] en [appellant sub 3] voeren in beroep aan, dat verweerders ten onrechte het plan hebben goedgekeurd voor zover daarbij de bouw van vier woningen aan De Jagershuizen mogelijk wordt gemaakt. Zij kunnen zich niet verenigen met de bestemming “Woondoeleinden” ter plaatse omdat zij de groenvoorzieningen gehandhaafd willen zien.
[appellant sub 1] voert hiertoe aan dat door de vermindering van de voor groen bestemde gebiedjes de woonkwaliteit zal verminderen.
[appellant sub 3] betoogt dat de goedkeuring van de bebouwing van de groenstrook niet goed gemotiveerd is, en dat het plan geen recht doet aan de semi-agrarische structuur van de noordelijke stadsrand van Apeldoorn, waarin het plangebied ligt.
2.4.1. De gemeenteraad heeft aan de in geschil zijnde gronden de bestemming “Woondoeleinden” toegekend in het kader van de ontwikkeling van het Van Haeftenterrein als een stedenbouwkundige en architectonische eenheid. Hiermee wordt een nieuw woongebied gecreëerd dat onder andere aan De Jagershuizen een entree heeft. De vier woningen aan De Jagershuizen vormen de introductie op dit nieuwe woongebied.
De gemeenteraad heeft voorts in aanmerking genomen dat de bestaande groenstrook wordt vervangen door een groter en kwalitatief beter plantsoen aan de westzijde van het Van Haeftenterrein.
2.4.2. Verweerders hebben in de bedenkingen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] geen aanleiding gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten. Bij het bestreden besluit hebben verweerders het standpunt van de gemeenteraad onderschreven. Daarbij hebben zij zich op het standpunt gesteld dat het plan overeenstemt met het provinciaal beleid omtrent inbreiding en herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied. Volgens verweerders sluit de verkaveling aan bij de verkaveling van het omliggende gebied en wordt het ruimtegebruik voldoende zorgvuldig geregeld. Verweerders achten de afstand tussen de bestaande woningen aan De Jagershuizen en de nieuw te bouwen woningen aanvaardbaar gelet op het stedelijke karakter van het gebied.
2.4.3. Naar het oordeel van de Afdeling hebben verweerders bij het afwegen van de belangen het algemene belang van inbreiding en herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied zwaarder kunnen laten wegen dan het handhaven van de bestaande groenstrook. De enkele omstandigheid dat het ter plaatse geldende bestemmingsplan voorziet in een groenstrook kan geen doorslaggevende reden vormen om deze bestemming te handhaven. Aan bestaande ruimtelijke situaties en geldende bestemmingsplannen kunnen immers geen blijvende rechten worden ontleend, daar het de gemeenteraad in beginsel vrij staat een bestemmingsregeling op grond van veranderde planologische inzichten te wijzigen.
2.5. Gelet op het vorenoverwogene en ook overigens ziet de Afdeling in hetgeen appellanten hebben aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Voorts ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders het plan terecht hebben goedgekeurd.
De beroepen zijn ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en drs. G.A. Posthumus en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Klein Nulent
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2002
218-400.