ECLI:NL:RVS:2002:AE6934

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201463/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing toevoeging rechtsbijstand door bureau rechtsbijstandvoorziening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden tegen een uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 25 januari 2002. De rechtbank had het beroep van verzoeker gegrond verklaard en de beslissing van het bureau rechtsbijstandvoorziening om een toevoeging af te wijzen vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De raad voor rechtsbijstand had op 11 november 1999 het verzoek van verzoeker om een toevoeging afgewezen, en dit besluit werd later door de raad in een administratief beroep op 20 april 2000 gehandhaafd. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Landelijk instituut sociale verzekeringen, dat zijn werkloosheidsuitkering had gekort. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de raad niet deugdelijke motivering had, omdat niet was aangetoond dat de procedures wezenlijk van elkaar verschilden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 augustus 2002 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank onterecht had geoordeeld over de motivering van de beslissing van de raad. De Afdeling concludeerde dat de raad zich terecht kon baseren op het standpunt van het bureau en dat de sanctie en beëindiging van de werkloosheidsuitkering voortvloeiden uit hetzelfde feitencomplex. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep bij de rechtbank werd ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200201463/1.
Datum uitspraak: 28 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 25 januari 2002 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [plaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 november 1999 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening (hierna: het bureau) van appellant het verzoek van [verzoeker] om een toevoeging, als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), afgewezen.
Bij besluit van 20 april 2000 heeft appellant het daartegen door [verzoeker] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor bezwaar en beroep van 7 april 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 25 januari 2002, verzonden op 28 januari 2002, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op administratief beroep vernietigd, en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 8 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door [gemachtigde], is verschenen.
[verzoeker] is niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 12 november 1999 heeft het bureau een toevoeging aan [verzoeker] verstrekt onder nummer […] ten behoeve van rechtsbijstand voor het maken van bezwaar tegen een besluit van het toenmalig Landelijk instituut sociale verzekeringen (hierna: Lisv) van
22 juni 1999, waarbij als sanctie de werkloosheidsuitkering van [verzoeker] met ingang van 7 juni 1999 voor de duur van 16 weken wordt gekort met 30%.
2.2. Bij het besluit van 20 april 2000 heeft appellant de weigering van het bureau om aan [verzoeker] een toevoeging te verstrekken ten behoeve van rechtsbijstand voor het maken van bezwaar tegen een besluit van het Lisv van 17 augustus 1999, waarbij de werkloosheidsuitkering van [verzoeker] met ingang van 7 juni 1999 is beëindigd, gehandhaafd. Appellant heeft daartoe – onder verwijzing naar de inhoud van het verweerschrift van 27 maart 2000 van het bureau – overwogen dat sprake is van hetzelfde rechtsbelang als in de kwestie waarvoor het bureau onder nummer […] een toevoeging heeft verstrekt en dat geen sprake is van diversiteit van procedures.
2.3. Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het besluit van 20 april 2000, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet op een deugdelijke motivering berust. Volgens de rechtbank is het standpunt van appellant dat sprake is van hetzelfde rechtsbelang omdat beide procedures hetzelfde doel beogen behoud van een (volledige) uitkering geen juiste maatstaf, aangezien daarmee niet de vraag is beantwoord of beide procedures in procedureel, feitelijk en inhoudelijk juridisch opzicht wezenlijk van elkaar verschillen.
2.3.1. Het enkele gegeven dat appellant bij de motivering van de beslissing op het administratief beroep met name aandacht heeft besteed aan de daarbij naar voren gebrachte grieven, niet meer inhoudend dan dat het bezwaarschrift tegen een sanctie een ander rechtsbelang is dan het bezwaarschrift tegen stopzetting van een werkloosheidsuitkering, leidt niet tot het oordeel dat die beslissing onvoldoende was gemotiveerd. Appellant heeft immers bij de beslissing op het administratief beroep overwogen dat hij zich kan vinden in het standpunt van het bureau als verwoord in het verweerschrift van 27 maart 2000, zodat dat standpunt geacht moet worden deel uit te maken van de motivering van de beslissing op het administratief beroep. Dat standpunt houdt in dat de sanctie en beëindiging van de werkloosheidsuitkering voortvloeien uit één, voor beide beslissingen, rechtens relevant feitencomplex, namelijk dat [verzoeker] per 7 juni 1999 de regels van de Werkloosheidswet heeft overtreden en dat de daartegen door hem ingediende bezwaarschriften gelijktijdig zijn behandeld op een hoorzitting. De Afdeling is dan ook van oordeel dat appellant bij de beslissing op het administratief beroep geen andere maatstaf heeft aangelegd dan die welke de rechtbank blijkens haar beslissing tot instandlating van de rechtsgevolgen van de beslissing op het administratief beroep voor ogen stond. Het oordeel van de rechtbank dat de beslissing op het administratief beroep niet op een deugdelijke motivering berust, is derhalve onjuist.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 25 januari 2002, 00/638 Wrb;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2002
195-401.