ECLI:NL:RVS:2002:AE6938

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201945/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.A.E. van der Does
  • S. Zwemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verkeersbesluit van burgemeester en wethouders van Drunen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een verkeersbesluit van de burgemeester en wethouders van Drunen, waarbij vijf verkeersborden op de Bosscheweg te Drunen zijn geplaatst. Het oorspronkelijke besluit van 26 juni 2000 werd door de burgemeester en wethouders op 13 maart 2001 ongegrond verklaard, waarna de rechtbank te 's-Hertogenbosch op 11 februari 2002 het beroep van de appellant gedeeltelijk gegrond verklaarde. De rechtbank vernietigde het besluit van de burgemeester en wethouders voor wat betreft de aanleg van een bajonet nabij het perceel van de appellant, maar verklaarde het beroep verder ongegrond. De appellant ging in hoger beroep bij de Raad van State, die de zaak op 19 augustus 2002 ter zitting behandelde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de appellant als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht moest worden aangemerkt, en dat de rechtbank dit had miskend. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellant in zijn geheel ongegrond. De Afdeling oordeelde dat de burgemeester en wethouders in redelijkheid tot het verkeersbesluit hadden kunnen komen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Wel werd bepaald dat het griffierecht aan de appellant zou worden terugbetaald.

Uitspraak

200201945/1.
Datum uitspraak: 28 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 11 februari 2002 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Heusden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2000 hebben burgemeester en wethouders van Drunen (hierna: burgemeester en wethouders) een verkeersbesluit genomen terzake van het plaatsen van een vijftal verschillende verkeersborden op de Bosscheweg te Drunen.
Bij besluit van 13 maart 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften van 30 januari 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 11 februari 2002, verzonden op 15 februari 2002, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard voorzover diens bezwaar gericht tegen de beslissing tot aanleg van een bajonet nabij zijn perceel bij besluit van 13 maart 2001 ontvankelijk is verklaard, dit besluit in zoverre vernietigd, het bezwaar op dit punt alsnog niet-ontvankelijk verklaard en overigens het beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 17 juni 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2002, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door drs. M.J. van de Woestijne, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant kan als exploitant van een bedrijf aan de Bosscheweg als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht bij het verkeersbesluit worden aangemerkt, zodat zijn bezwaar in zijn geheel ontvankelijk was. De rechtbank heeft dit miskend. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen en overweegt daartoe als volgt.
2.2. Het betoog van appellant richt zich in hoofdzaak tegen de gewijzigde aanleg van de nabij zijn perceel geprojecteerde enkelvoudige bajonet in afwijking van het voorstel tot de aanleg van de drie enkelvoudige bajonetten waarin de bajonet nabij zijn perceel was komen te vervallen. Nu de aanleg van bajonetten, bij wijze van snelheidsremmende maatregelen, geen voorwerp vormt van het onderhavige besluit, kan het betoog reeds daarom niet slagen.
2.3. Voorzover het betoog van appellant overigens betrekking heeft op de maatregelen die onderwerp vormen van het verkeersbesluit, slaagt het evenmin. De Afdeling stelt voorop dat de bevoegdheid om verkeersbesluiten te nemen er één met ruime beoordelingsmarges is en dat het aan het daartoe bevoegde bestuursorgaan is om de belangen die bij het al dan niet nemen van het verkeersbesluit zijn betrokken tegen elkaar af te wegen. Aan de rechter is slechts opgedragen te toetsen of sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van belangen, dat moet worden geoordeeld dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid tot het verkeersbesluit hebben kunnen komen. Evenmin als de rechtbank ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid de betrokken belangen konden afwegen zoals ze gedaan hebben. De Afdeling zal dan ook het bij de rechtbank ingestelde beroep in zijn geheel ongegrond verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.5. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat – naar analogie van artikel 41, vijfde lid - het door appellant voor de behandeling van zijn hoger beroep betaalde griffierecht door de Secretaris van de Raad van State aan hem wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 11 februari 2002, in zaak no. AWB 01/989 BESLU;
II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
III. gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 165,00) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2002
91-495.