200200555/1.
Datum uitspraak: 28 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 12 december 2001 in het geding tussen:
de Staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 27 maart 2000 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) appellant medegedeeld dat het in zijn voornemen ligt de geslachtsnaam van de kinderen van appellant [zoon] en [dochter] voor wijziging in die van [achternaam] in aanmerking te doen komen.
Bij uitspraak van 16 februari 2001 heeft de arrondissementsrechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het besluit tot ongegrondverklaring van het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar vernietigd.
Bij besluit van 17 mei 2001 heeft de staatssecretaris het bezwaar tegen het primaire besluit andermaal ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 december 2001, verzonden op 18 december 2001, heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 februari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 mei 2002 heeft de staatssecretaris van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. W. Boers, advocaat te Overveen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door J.L. Roozendaal, ambtenaar van het ministerie, zijn verschenen. Tevens is [partij] ter zitting verschenen.
2.1. Het betoog van appellant dat een verzoek om geslachtsnaamwijziging niet mag worden toegewezen wanneer, gelijk in casu, de drager van de naam, alle tegenwerkende factoren ten spijt, juist alles in het werk heeft gesteld om het contact met zijn kinderen te onderhouden en een vader voor hen te zijn, slaagt niet. Artikel 3 van het Besluit van 6 oktober 1997, houdende regels voor geslachtsnaamwijziging, Stb. 1997, 463, noch de Nota van Toelichting geeft grond voor het betoog van appellant. In een procedure als de onderhavige staan de belangen van de kinderen voorop. De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) moet, gelet op de daar aanwezige deskundigheid, bij uitstek in staat worden geacht om de belangen van het kind na te gaan en daarover te rapporteren. De Raad heeft op 23 april 2001 dienaangaande een rapport – waarbij de feitelijke omstandigheden, ongeacht hoe deze zijn ontstaan, zijn betrokken – uitgebracht en geadviseerd tot inwilliging van het verzoek. Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat genoegzaam vaststaat dat de naamswijziging de belangen van de betrokken kinderen dient. Voorts heeft zij terecht overwogen dat het enkele feit dat appellant daar anders over denkt onvoldoende is om de juistheid van de bevindingen van de Raad in twijfel te trekken. Bovendien is niet gebleken noch aannemelijk gemaakt dat de verklaringen van de kinderen onder druk van de moeder zijn afgelegd. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de staatssecretaris zich op grond van de inhoud van evengenoemd rapport op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat geen termen aanwezig zijn voor afwijzing van het verzoek om naamswijziging.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2002