200105467/1.
Datum uitspraak: 28 augustus 2002.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant], wonend te [woonplaats],
2. [appellant], wonend te [woonplaats],
burgemeester en wethouders van Aalsmeer,
verweerders.
Bij besluit van 25 september 2001, kenmerk WM 01-03, hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan "Rekreatiepark Aalsmeer" een vergunning verleend voor het veranderen van een jachthaven annex recreatiepark annex baggerdepot met een eetcafé op het perceel Uiterweg 214, 303 en 317 te Aalsmeer, kadastraal bekend gemeente Aalsmeer, sectie H, nummers 996, 997, 998, 999, 1000, 1001, 1002, 1003, 1221, 1234, 1244, 1498, 2032, 2168, 2170, 2171, 2208, 2322, 2954, 2955, 2956, 2957, 2958, 2959, 2844, 3045, 3046, 3047, 3048 en 3049. Dit aangehechte besluit is op 28 september 2001 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 5 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op 6 november 2001, en appellant sub 2 bij brief van 9 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op 13 november 2001, beroep ingesteld. Appellante sub 1 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 5 december 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 23 januari 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 13 mei 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2002, waar appellante sub 1, in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], appellant sub 2, in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en mr. F.J. ten Seldam, advocaat te Haarlem.
2.1. Bij hun besluiten van 7 september 1993, 2 maart 1999 en 14 november 2000 hebben verweerders een vergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend voor een jachthaven annex recreatiepark annex baggerdepot.
De bij het bestreden besluit verleende veranderingsvergunning ziet op het uitbreiden van deze inrichting met een eetcafé met terras, het gebruik van een voormalige werkplaats als parkeerterrein en winterstalling en het gebruik van een ander parkeerterrein.
2.2. Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Appellante sub 1 heeft de gronden inzake de aanwezigheid van een beschermd natuurgebied en het niet gelden van sluitingstijden voor het eetcafé niet als bedenkingen tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellante sub 1 redelijkerwijs niet kan worden verweten op deze punten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep van appellante sub 1 in zoverre niet-ontvankelijk is.
2.3. Appellante sub 1 betoogt dat de gestelde geluidgrenswaarden te ruim zijn. Volgens appellanten sub 1 en sub 2 zullen de muziek in het eetcafé, het stemgeluid van de bezoekers en de aan- en afrijdende auto’s te veel (piek)geluidhinder veroorzaken. Volgens appellant sub 2 is het akoestisch onderzoek niet goed onderbouwd. Daarom is niet zeker of aan de geluidgrenswaarden kan worden voldaan, aldus appellant sub 2.
2.3.1. Verweerders hebben voor de beoordeling van de van de inrichting te duchten geluidhinder de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (hierna te noemen: de Handreiking) gehanteerd, waarbij zij, bij gebreke van een gemeentelijke nota industrielawaai, aansluiting hebben gezocht bij de systematiek van de circulaire Industrielawaai.
Verweerders stellen dat de onderhavige inrichting is gelegen in een woon- en werkgebied. In dat geval gelden volgens hen, gezien paragraaf 4 van de Handreiking, richtwaarden van 50 dB(A), 45 dB(A) en 40 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Het akoestisch onderzoek is volgens hen zorgvuldig tot stand gekomen en aan de gestelde geluidgrenswaarden kan worden voldaan. Vergunningverlening leidt niet tot onaanvaardbare geluidhinder, aldus verweerders.
2.3.2. In voorschrift D.2 is bepaald dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT), afkomstig van de (muziek)installaties, de overige activiteiten in het eetcafé, het stemgeluid op het terras en veroorzaakt door de auto’s van komende en vertrekkende bezoekers, ter plaatse van de gevel van de recreatiewoning op het perceel Uiterweg 311 niet meer mag bedragen dan:
- 45 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur;
- 46 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur;
- 40 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur.
In voorschrift D.3 is bepaald dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT), afkomstig van de (muziek)installaties, de overige activiteiten in het eetcafé, het stemgeluid op het terras en veroorzaakt door de auto’s van komende en vertrekkende bezoekers, ter plaatse van de gevel van de recreatiewoning op het perceel Uiterweg 329 en de overige woningen van derden langs de Uiterweg niet meer mag bedragen dan:
- 40 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur;
- 45 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur;
- 40 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur.
In voorschrift D.4 is bepaald dat het maximale geluidsniveau (LAmax) veroorzaakt door muziek in het eetcafé en door stemgeluid van bezoekers op het terras op de in voorschrift D.2 en D.3 genoemde beoordelingsplaatsen niet meer mag bedragen dan:
- 60 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur;
- 55 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur;
- 50 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur.
In voorschrift D.5 is bepaald dat het maximale geluidsniveau (LAmax) veroorzaakt door de auto’s van komende en vertrekkende bezoekers op de in voorschrift D.2 en D.3 genoemde beoordelingsplaatsen niet meer mag bedragen dan:
- 70 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur;
- 65 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur;
- 60 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur.
2.3.3. In paragraaf 4 van de Handreiking staat dat voor een inrichting richtwaarden gelden van 50 dB(A), 45 dB(A) en 40 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode indien de aard van de woonomgeving van de desbetreffende inrichting een woonwijk in de stad is. Bij herziening van vergunningen van bestaande inrichtingen worden deze richtwaarden steeds opnieuw getoetst. Overschrijding van de richtwaarden is mogelijk tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Dit begrip wordt in de Handreiking gedefinieerd als de hoogste waarde van het L95 van het omgevingsgeluid exclusief de bijdrage van de zogenaamde ‘niet-omgevingseigen bronnen’ en het optredende equivalente geluidniveau in dB(A), veroorzaakt door zoneringsplichtige wegverkeersbronnen, minus 10 dB.
2.3.4. De Afdeling stelt op grond van de stukken, met name het deskundigenbericht, en het verhandelde ter zitting met betrekking tot de aard van de omgeving van de inrichting vast dat de inrichting wat betreft het geluid is gelegen in een omgeving die geluidsinvloed ondervindt van de luchthaven Schiphol, de rijksweg A4 en een provinciale weg. Tevens is gebleken dat in die omgeving veel bedrijvigheid plaatsvindt, maar ook dat de omgeving landelijk oogt en dat daar veel gerecreëerd wordt. Gelet hierop kan de aard van de woonomgeving van de onderhavige inrichting niet worden gekarakteriseerd als een woonwijk in de stad als bedoeld in paragraaf 4 van de Handreiking. Verweerders hebben dan ook op onjuiste gronden aansluiting gezocht bij de richtwaarden voor een dergelijke woonomgeving. Voorts is niet zeker of de gestelde geluidgrenswaarden kunnen worden gerechtvaardigd met een beroep op het referentieniveau van het omgevingsgeluid, aangezien verweerders hiernaar geen onderzoek hebben gedaan.
2.3.5. In het akoestisch rapport van Kupers & Niggebrugge, gedateerd 22 maart 2001, dat ten behoeve van de vergunningaanvraag voor de onderhavige inrichting is opgesteld, staat dat wat betreft het bronvermogen voor pratende mensen op het terras van het eetcafé wordt uitgegaan van 10 mensen, hoewel blijkens dit rapport in de dagperiode en in de avondperiode feitelijk gemiddeld respectievelijk 15 en 22 pratende mensen aanwezig zijn. Hieruit volgt dat de bijdrage van pratende mensen aan het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, mede gelet op het deskundigenbericht, doorgaans hoger zal zijn dan is aangenomen door verweerders.
Met betrekking tot de piekgeluidgrenswaarden is het, gezien het deskundigenbericht, niet zeker of de in het akoestisch onderzoek weergegeven bronvermogens voor het rijden van personenauto’s, het starten van motoren, het dichtslaan van autoportieren en het menselijk stemgeluid, representatief zijn voor de onderhavige situatie. Daarbij komt dat in het onderzoek geen onderscheid is gemaakt tussen piekgeluiden afkomstig van het terras van het eetcafé en van het verkeer binnen de inrichting, terwijl in de vergunningvoorschriften D.4 en D.5 een dergelijk onderscheid wel is gemaakt.
Gelet hierop worden in het akoestisch rapport niet de juiste uitgangspunten gehanteerd. Hieruit volgt dat niet met zekerheid vaststaat dat aan de in de voorschriften D.2, D.3, D.4 en D.5 gestelde geluidgrenswaarden kan worden voldaan.
2.3.6. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat het bevoegd gezag bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen, en berust het in strijd met artikel 3:46 van deze wet niet op een deugdelijke motivering.
2.4. De beroepen van appellante sub 1, voorzover ontvankelijk, en appellant sub 2 zijn gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
2.5. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van appellante sub 1 niet-ontvankelijk voorzover het betreft de gronden inzake de aanwezigheid van een beschermd natuurgebied en het niet gelden van sluitingstijden voor het eetcafé;
II. verklaart het beroep van appellante sub 1 voor het overige en het beroep van appellant sub 2 geheel gegrond;
III. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Aalsmeer van 25 september 2001, kenmerk Wm 01-03;
IV. veroordeelt burgemeester en wethouders van Aalsmeer in de door appellanten sub 1 en sub 2 in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 671,81 voor elk der appellanten, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Aalsmeer te worden betaald aan appellanten;
V. gelast dat de gemeente Aalsmeer aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 102,10 voor appellante sub 1 en € 102,10 voor appellant sub 2) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2002.