ECLI:NL:RVS:2002:AE6960

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105949/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • C.A. Terwee-van Hilten
  • P.A. Offers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen intrekking bouwvergunning door burgemeester en wethouders van Margraten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht, die op 24 oktober 2001 het beroep ongegrond verklaarde tegen het besluit van burgemeester en wethouders van Margraten. Dit besluit, genomen op 23 maart 2000, weigerde de intrekking van een bouwvergunning die eerder was verleend aan een vergunninghouder voor de bouw van een woning op een specifiek perceel. De burgemeester en wethouders hadden het verzoek van de appellant om de bouwvergunning in te trekken afgewezen, omdat de vergunninghouder kort na de verlening van de vergunning was begonnen met de bouwwerkzaamheden en de bouw in overeenstemming was met het bestemmingsplan.

De appellant stelde dat de bouw van de woning zijn agrarische activiteiten zou belemmeren, omdat de woning zich binnen de stankcirkel van zijn bedrijf bevond. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester en wethouders in redelijkheid hadden kunnen besluiten om de bouwvergunning niet in te trekken, gezien de omstandigheden en het feit dat er geen herziening van het bestemmingsplan in voorbereiding was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 augustus 2002 ter zitting behandeld, waarbij de burgemeester en wethouders vertegenwoordigd waren door hun ambtenaren en de vergunninghouder door een advocaat.

De Afdeling heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de burgemeester en wethouders een redelijk motief hadden om af te zien van de intrekking van de bouwvergunning. Het hoger beroep van de appellant is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200105949/1.
Datum uitspraak: 28 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 24 oktober 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Margraten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 2000 hebben burgemeester en wethouders van Margraten (hierna: burgemeester en wethouders) het verzoek van appellant, om een aan [vergunninghouder] bij besluit van 13 februari 1990 verleende bouwvergunning voor de bouw van een woning op het perceel kadastraal bekend […], sectie […] nr. […], plaatselijk bekend [plaats] in te trekken, afgewezen.
Bij besluit van 5 september 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Intergemeentelijke Adviescommissie voor Bezwaar- en Beroepschriften van 2 augustus 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 24 oktober 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 2 december 2001, bij de Raad van State ingekomen per fax op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 23 januari 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
Bij brief van 31 januari 2002 heeft [vergunninghouder] een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. S.T.C. Lahaye en mr. J.A. Sanders, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. H.G.M.F. Rothkranz, advocaat te Maastricht. Appellant is niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het hoger beroep van appellant richt zich tegen de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op het besluit van burgemeester en wethouders van 5 september 2000.
2.2. Ingevolge artikel 59, eerste lid aanhef en onder c, van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning intrekken indien binnen de in de bouwverordening bepaalde termijn geen begin met de werkzaamheden is gemaakt.
In artikel 4.1 van de bouwverordening van de gemeente Margraten (hierna: de bouwverordening) is evenbedoelde termijn gesteld op 26 weken.
2.3. Appellant heeft het oordeel van de rechtbank bestreden dat burgemeester en wethouders er in redelijkheid van hebben kunnen afzien tot intrekking van de bouwvergunning ten behoeve van de bouw van een woning op het perceel over te gaan.
2.4. Bij besluit van 13 februari 1990 hebben burgemeester en wethouders aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woonhuis op het perceel. Deze bouwvergunning is onherroepelijk. Bij brief van 23 maart 2000 hebben burgemeester en wethouders, naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek, de bouwvergunning op naam gesteld van [vergunninghouder]. Vast staat dat [vergunninghouder] kort daarna een aanvang heeft gemaakt met de uitvoering van dit bouwplan.
2.5. Nu [vergunninghouder], aan wie de bouwvergunning is verleend, niet binnen 26 weken na verlening van de bouwvergunning een begin heeft gemaakt met de bouwwerkzaamheden, waren burgemeester en wethouders bevoegd ingevolge het bepaalde in artikel 59 van de Woningwet en artikel 4.1 van de bouwverordening de bouwvergunning in te trekken.
Burgemeester en wethouders hebben echter afgezien om gebruik te maken van hun bevoegdheid om tot intrekking van de bouwvergunning over te gaan, omdat de bouw van de woning in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en ten tijde van het verzoek van appellant
[Vergunninghouder] voornemens was op korte termijn een aanvang te maken met de bouwwerkzaamheden. Zij hebben geen doorslaggevend gewicht toegekend aan het door appellant gestelde belang dat hij door de bouw van de woning wordt beperkt in de uitoefening van zijn agrarisch bedrijf omdat de woning is gesitueerd binnen de stankcirkel van zijn bedrijf. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat burgemeester en wethouders een redelijk motief om af te zien van hun bevoegdheid tot intrekking van de bouwvergunning niet kan worden ontzegd, met name niet nu de bouw van de woning, waartoe de vergunning strekt, in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en er geen herziening van dat plan in voorbereiding was. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat burgemeester en wethouders bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het bestreden besluit hebben kunnen komen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak, voorzover aangevallen, dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. C.A. Terwee-van Hilten en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2002
17-387-27-378.