200105751/1.
Datum uitspraak: 28 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap [appellant] B.V., gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 27 september 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Baarn.
Bij besluit van 2 november 2000 hebben burgemeester en wethouders van Baarn (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd aan appellante bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van acht appartementen met winkelruimte en parkeergarage op het perceel [locatie] (hierna: het bouwplan).
Bij besluit van 19 april 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 27 september 2001, verzonden op 17 oktober 2001, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de president) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 20 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op 21 november 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 januari 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. E. Beele, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. E.M. Rozeboom, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan is deels gesitueerd op gronden die ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Centrum” bestemd zijn tot “Centrumvoorzieningen”en “Tuinen”. Het bouwplan is tevens deels gesitueerd op gronden die ingevolge het ter plaatse geldende uitwerkingsplan “Centrum, uitwerking Brink en Oranjepark” bestemd zijn tot “Centrumvoorzieningen” en “Voetgangersgebied”.
Niet in geschil is dat het bouwplan in overeenstemming is met genoemde bestemmingen en planvoorschriften, met uitzondering van de geprojecteerde gevel aan de zijde van de [locatie] en de voorgevelbreedte van het gebouw aan de [locatie], waarbij niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 15, tweede lid, aanhef en sub b en c, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Centrum”. Krachtens het vierde lid, aanhef en sub b en c, van dat artikel kunnen burgemeester en wethouders daarvoor vrijstelling verlenen. Burgemeester en wethouders hebben aangegeven daartoe in beginsel bereid te zijn. Niettemin hebben zij de bouwvergunning geweigerd omdat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Het geschil spitst zich toe op die weigeringsgrond.
2.2. Ingevolge artikel 44, aanhef en onderdeel d, van de Woningwet moet een bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan artikel 12, eerste lid.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Woningwet mogen het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.
Ingevolge artikel 48, eerste lid, van de Woningwet leggen burgemeester en wethouders, alvorens te beslissen op een aanvraag om bouwvergunning, de aanvraag zo spoedig mogelijk voor advies voor aan een commissie van onafhankelijke deskundigen die beziet of het bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 12, eerste lid.
Ingevolge artikel 9.1, eerste lid, van de gemeentelijke bouwverordening wordt bij de beoordeling of een bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 12 van de Woningwet acht geslagen op de volgende aspecten:
a. de aanvaardbaarheid van het bouwwerk in relatie tot de karakteristiek van de reeds aanwezige bebouwing, de openbare ruimte, het landschap dan wel de stedebouwkundige context;
b. massa, structuur, maat en schaal, detaillering, materiaalkeuze en kleurstelling;
c. samenhang in het bouwwerk of de bouwwerken voor wat betreft de onderlinge relatie tussen de samenstellende delen daarvan.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel wordt, indien de gemeenteraad een beleid voor de visuele kwaliteit van de gebouwde omgeving heeft geformuleerd en openbaar gemaakt in planologische maatregelen, beleidsnota’s, deelnotities dan wel de daarbij behorende ontwerpen, onverminderd het bepaalde in het eerste lid, het bouwwerk aan dat beleid getoetst.
Bij besluit van 23 juni 1999 heeft de gemeenteraad van Baarn het beeldkwaliteitsplan “Bouwen binnen Baarn” (hierna: het beeldkwaliteitsplan) vastgesteld, dat is aan te merken als beleid als bedoeld in voormeld artikel 9.1, tweede lid.
2.3. Appellante betoogt dat de president heeft miskend dat burgemeester en wethouders hun negatieve welstandsoordeel ten onrechte hebben gebaseerd op het advies van de Vereniging Het Gelders Genootschap tot bevordering en instandhouding van de schoonheid van stad en land (hierna: het Gelders Genootschap) van 2 augustus 2000, zoals aangevuld bij brief van 29 september 2000, hebben gebaseerd.
2.4. Op 3 oktober (lees: november) 1999 heeft de Provinciale Utrechtse Welstandscommissie (hierna: PUWC), welke commissie in de gemeentelijke bouwverordening als welstandsadviescommissie is aangewezen, een positief advies over het bouwplan uitgebracht. De PUWC is blijkens haar brief van 28 september 2000 van mening dat het bouwplan voorts voldoet aan het beeldkwaliteitsplan.
Burgemeester en wethouders hebben echter, in afwijking van dit advies van de PUWC en onder verwijzing naar bovengenoemd advies van het Gelders Genootschap, geconcludeerd, dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand omdat het niet voldoet aan de in het beeldkwaliteitsplan neergelegde intenties en ambities.
2.5. De Afdeling stelt voorop dat bij de welstandstoetsing aan het advies van de welstandscommissie als regel groot gewicht toekomt. De verantwoordelijkheid voor de welstandsbeoordeling berust echter bij burgemeester en wethouders, die niet de bevoegdheid kan worden ontzegd om van het welstandsadvies af te wijken. In een zodanig geval dienen zij op deugdelijke wijze te motiveren waarom zij tot een andersluidend oordeel zijn gekomen. Hier moet de vraag beantwoord worden of de president terecht heeft geoordeeld dat burgemeester en wethouders, zich daarbij baserende op de advisering van het Gelders Genootschap, een voldoend zwaarwegende uit de welstandstoetsing zelf voortvloeiende motivering hebben gegeven om de afwijking van het advies van de PUWC te rechtvaardigen.
2.6. Het Gelders Genootschap is blijkens zijn advies van oordeel dat het bouwplan voldoet aan de welstandsaspecten als bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, van de gemeentelijke bouwverordening en dat het bouwplan niet in strijd is met de letter en de tekst van het beeldkwaliteitsplan. In het nadere advies van 29 september 2000 is onder meer opgemerkt dat de richtlijnen die zijn neergelegd in het beeldkwaliteitsplan alleen richtinggevende randvoorwaarden bieden. Volgens het Gelders Genootschap kan, gezien het globale karakter van de richtlijnen, een bouwplan daaraan voldoen, zonder over voldoende, laat staan hoogwaardige kwaliteiten te beschikken. Het onderhavige bouwplan voldoet naar zijn opvatting niet aan de in het beeldkwaliteitsplan uitgesproken intenties en ambities. In dit verband wijst het Gelders Genootschap tevens op de normstellende betekenis voor toekomstige bebouwing aan de Brink.
2.7. Uit de inleiding van het beeldkwaliteitsplan blijkt dat dit plan onder meer dient als grondslag voor de advisering door de welstandscommissie “inzake het uiterlijk van gebouwen, zowel op zichzelf als in relatie tot hun (toekomstige) omgeving”. In hoofdstuk 4 van dit plan worden algemene uitgangspunten geformuleerd met betrekking tot de na te streven ambitieniveaus voor ruimtelijke kwaliteit binnen een deelgebied. In dit hoofdstuk wordt onder meer gesteld dat niet elk gebiedsdeel uitnodigt tot een extra inspanning en dat vaak kan worden volstaan met het basiskwaliteitsniveau van zorg en aandacht. Belangrijk blijft volgens het gestelde in dit hoofdstuk de interne samenhang van de gebieden die wordt bepaald door de voor dat deelgebied geldende stedebouwkundige en architectonische kenmerken. Op bladzijde 37 van het beeldkwaliteitsplan is gesteld dat bij ontwikkelingen in de toekomst extra aandacht besteed dient te worden aan de ruimtelijke kwaliteit van de verschillende deelgebieden. In dit verband zijn ten aanzien van het centrumgebied, waarin het bouwplan is gesitueerd, op bladzijde 39 stedebouwkundige en architectonische kenmerken genoemd die ook in de toekomst overeind dienen te blijven.
2.8. Naar het oordeel van de Afdeling biedt het beeldkwaliteitsplan geen grondslag om, zoals het Gelders Genootschap heeft gedaan, aan te nemen dat het bouwplan dient te voldoen aan welstandseisen die verder strekken dan tot instandhouding van de in het beeldkwaliteitsplan genoemde kenmerken. Er was ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar geen sprake van een zodanig concrete visie op de toekomstige ontwikkeling van de betrokken omgeving, dat hiermee bij beantwoording van de vraag of het bouwplan in verband met de toekomstige ontwikkeling voldeed aan redelijke eisen van welstand, rekening kon worden gehouden. De conclusie van het Gelders Genootschap dat het bouwplan niet voldoet aan de gestelde intenties en ambities neergelegd in het beeldkwaliteitsplan wordt onvoldoende gedragen door bewoordingen of strekking daarvan. Door het advies van het Gelders Genootschap niettemin aan hun besluit op bezwaar ten grondslag te leggen, hebben burgemeester en wethouders niet deugdelijk gemotiveerd waarom zij van het positieve advies van de PUWC zijn afgeweken. De president heeft dat miskend. Het betoog van appellante slaagt derhalve.
2.9. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van appellante alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar vernietigen.
2.10. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 27 september 2001, SBR 01/0915 en 01/0916 VV;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Baarn van 19 april 2001, ACK/LHK/nr. 8373;
V. draagt burgemeester en wethouders van Baarn op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
VI. veroordeelt burgemeester en wethouders van Baarn in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1323,51, waarvan een gedeelte groot € 1.288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door gemeente Baarn te worden betaald aan appellante;
VII. gelast dat gemeente Baarn aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht van € 510,50 (€ 204,20 respectievelijk € 306,30) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. C.A. Terwee-van Hilten en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2002